Vormen van afstoten voor librespelers.
De basishouding is voor mij, een plek parallel naast de keu. De voet naast de keu laten staan. Op de hiel uitdraaien, zodat de voet onder de keu komt. Met de andere buiten-voet schuin voorwaarts uitstappen om stabiliteit te verkrijgen. De voorhandafstand bepalen. Niet groter maken dan nodig is om vloeiend af te stoten. De knieën en de voorhand een (lichte) buiging geven. Nergens mag spanning op staan. Vooroverbuigen om goed te kunnen zien waar gemikt en aangespeeld moet worden. Daarna een beetje overeind komen voor het overzicht. Bewegen en uitvoeren. De voorbereidende bewegingen lopen in grootte van stootbal tot hand. Bepaal zelf het aantal voorbewegingen dat je in de stootuitvoering wil gebruiken. Voor mij zit er geen stopmoment (behalve in de keer! van de beweging) in de afstoot. Zelf hanteer ik drie voorbewegingen en stoot ik verlengd af bij de vierde beweging. Als bewegingsritme, het mikpunt op twee en het aanspeelpunt op 1 bekend zijn, dan kan de afstoot gecontroleerd plaats vinden. De lezers van mijn boeken zijn bekend met de letters Z.I.S.B.U. (Zien-Instappen-Staan-Bewegen-Uitvoeren.) Als de situatie het maar even toelaat, haal dan de voorhand niet te snel weg. Enige druk op tafel van de voorhand verhoogt de stabiliteit in de speelhouding. Het bewegingstempo in de voorbereiding is bepalend voor de intensiteit. De uitrollengten van stootbal en aanspeelbal, worden bepaald door de aanspeeldikte van de speelbal op de tweede bal. Hoe dunner er wordt aangespeeld op twee, hoe meer rolsnelheid de stootbal kan behouden, om bal drie te bereiken.
De bovenarm van de achterhand is horizontaal. De hangende onderarm is verticaal. De pols is los. Alle vingers omsluiten de keu. De duim sluit de draaghouding af. De pendule beweging is soepel op tempo. In de afronding gaat de onderarm met soepele pols voorwaarts. De bovenarm daalt mee, in de afronding van de stoot. Mijn voorkeur ligt bij een (zo mogelijk) vlakke uitvoering van de afstoot.
De inleiding heeft vooral betrekking op een ruim bespeelbare positie op tafel. Wanneer stootbal en aanspeelbal dicht bijeen gelegen zijn, dan moet de korte tempo-afstoot afgeblokt worden door de losse pols van de achterhand. Een rustige gecontroleerde afstoot kan, door het langere balcontact iets hoger of iets lager aangespeeld worden dan normaal het geval is. Een goed bekrijte pomerans slipt dan niet van de stootbal. Blijf dan wel zoveel mogelijk centraal op de speelbal. Daarmee bedoel ik, slechts beperkt of geen zijeffecten aanbrengen.
De libristen die een serie Americaine in de vingers hebben, hanteren dikwijls een gelifte achterhand. De gecontroleerde rustige kleine stootjes zullen, met een goed bekrijte pomerans, zelden leiden tot ketsstootjes. Er wordt merendeels een kleine afstoot toegepast met beperkt effect op de stootbal. Een iets hogere naar voren geplaatste achterhand doet de keu(balans) lichter aanvoelen. De biljarthouding is wat minder doorgebogen en daardoor minder vermoeiend. – Als stootbal en aanspeelbal zeer dicht bij elkaar liggen, dan kan er alleen maar teer en dun aangespeeld worden, om aftellen door de arbiter te voorkomen. Een kort klein blokstootje over een open voorhand kan een oplossing zijn. Afstoten aan de bovenzijde van de stootbal maakt het mogelijk de keu snel weg te halen, om een touche te voorkomen.
Tot een volgende keer maar weer.
Cas Juffermans – Oegstgeest.