De wedstrijdleider
Wie kent hem niet? De wedstrijdleider. De man op de achtergrond, altijd rustig, alles in goede banen leidend, bestand tegen stress, voorbereid om het meest ondenkbare en “blij verrast” met het envelopje dat hem, altijd als laatste, tijdens de prijsuitreiking wordt toegekend. De man (of vrouw), waarvan verwacht wordt dat die alle reglementen uit zijn hoofd kent, alle 50 spelers van een toernooi na 3 minuten bij de voornaam kent, voor elk probleem een oplossing heeft en een universitaire opleiding heeft genoten als psycholoog, maatschappelijk werker en rijdende rechter. Die niet alleen de spelers na afloop moet toespreken, maar dat vooral humoristisch moet doen. Die, zonder dat iemand dat van te voren zegt, moet aanvoelen dat Jan op zaterdag uiteraard wat later komt (ploegendienst) en dat Piet niet op 1 mei kan spelen, want dan is, zoals elk jaar, zijn schoonmoeder jarig. Voldoende aanleiding derhalve om eens te bezien of dit ideale beeld in de praktijk wel klopt.
.
Nadat de automatisering zijn intrede had gedaan, zou het vak van wedstrijdleider sterk vereenvoudigd moeten zijn. De partijindeling, inclusief de tafelindeling, rolt zo uit de computer en met één druk op de knop kan elk gewenst overzicht in een fraaie lay-out aan spelers of publiek worden meegegeven. Dat is althans de theorie, want in de praktijk worden de theoretische partij-indelingen volstrekt gefrustreerd door spelers die zich weliswaar wel hebben opgegeven voor dit toernooi, doch daar eigenlijk helemaal geen tijd voor hebben. Vanaf binnenkomst wordt de wedstrijdleider dan ook bestormd door spelers met speciale wensen. Vanmiddag moet ik mijn kind naar zwemles brengen, dus graag niet indelen in de laatste ronde. O ja, morgenochtend moet ik mijn buurman naar Schiphol brengen, dus ik hoop dat ik om 13.00 uur aanwezig ben.
.
De wedstrijdleider, altijd bereid om met alle wensen rekening te houden, kan vervolgens zijn zorgvuldig voorbereidde schema in de prullenbak gooien en is vervolgens meer dan een uur bezig om andere spelers te vinden die het niet erg vinden vandaag zeven in plaats van twee partijen te spelen, of, in het ergste geval, bereid zijn om weer naar huis te gaan, omdat er geen enkele tegenstander te vinden is die een geplande partij op tijd kan beginnen of niet voor het einde van die partij alweer moet vertrekken. Zodra het toernooi is begonnen, doemen de volgende problemen al weer op. De helft van de spelers vindt dat ze teveel caramboles moeten maken, meer dan de helft van de tellers is niet komen opdagen en de biljartverwarming van tafel 4 is uitgevallen. Dit zijn overigens “normale” problemen, waar elke wedstrijdleider mee wordt geconfronteerd. Wie hier niet tegen kan, moet voorzitter worden van een club; geen wedstrijdleider. Het wordt pas echt spannend als een van de spelers met zijn keu de biljartlamp aan gruzelementen slaat en de aanwezige arbiter in een reflex de ballen van de tafel grist, voordat hij ze heeft afgetekend. Nadat de boel is opgeruimd, blijkt dat er geen reservelamp aanwezig is, blijkt de lamp die ten einde raad uit de wandverlichting is geschroefd een zacht roze tint te verspreiden en komt er een enorme discussie op gang hoe de ballen ook al weer lagen vlak vóór het lichtincident. Nadat de wedstrijdleider ook dit allemaal heeft opgelost, breekt pas echt de pleuris uit: Piet wordt onwel en gaat ongegeneerd naast het biljart liggen. Het toernooi wordt stilgelegd, de AED (Automatisch Externe Defibrillator) wordt van de wand gerukt en van elke 4 toeschouwers die een mobieltje hebben, bellen er drie het alarmnummer. De anderen beginnen foto’s te nemen van het incident, als ware ze goed betaalde oorlogscorrespondenten in Afghanistan. Gelukkig is het geen hartaanval, maar een hypo en na twee witte boterhammen met jam, doet Piet weer gewoon mee en weigert zijn bloeddruk te laten meten door de broeders van de ambulancedienst die in grote getallen zijn binnengestormd. De vergrijzing in de biljartsport is enorm, dus elke wedstrijdleider is al lang blij dat het bij dit soort incidenten blijft. Want van de tien toernooien die worden georganiseerd, worden er twee niet afgemaakt omdat er een deelnemer komt te overlijden. Gestorven in het harnas, zeggen we dan berustend, omdat we weten dat ons eigen lot niet wordt verlengd door dan maar met biljarten te stoppen.
.
Nadat de wedstrijdleider het toernooi tot een goed einde heeft gebracht, de spelers bij de prijsuitreiking humoristisch heeft toegesproken en, als laatste, een envelopje van de spelers heeft ontvangen, volgen nog vele dagen van hard werken om het boek, van dit toernooi dan, te kunnen sluiten. In de eerste plaats moeten de bossen bloemen bezorgd worden bij de spelers thuis, die wegens “familieomstandigheden” de sluitingsceremonie niet konden bijwonen. Vervolgens bleek de helft van de deelnemers na afloop de verkeerde keu mee naar huis te hebben genomen, zodat er een ware ruilbeurs ontstond van spelers die de verkeerde keu kwamen brengen, maar hun eigen keu (nog) niet konden vinden. Die was of nog niet teruggebracht, of wel teruggebracht, maar wederom door een verkeerde eigenaar meegenomen.
.
De wedstrijdleider, wat bezielt zo iemand. Biljarten is zijn hobby, maar hij komt er nauwelijks aan toe. Hij ging biljarten als ontspanning, maar je kunt beter als directeur Philips leiden dan als wedstrijdleider een biljarttoernooi. En toch geeft het voldoening; ik weet er alles van. Als ik dan weer eens uitgeput op de bank val na een zwaar toernooi en mijn echtgenote vraagt: “Hoe is het gegaan?”, antwoord ik met een zekere berusting: “Prima, er is niemand overleden dit weekeinde.” Waarop mijn echtgenote zei: “Meen je dat nou? Vorige week ook al niet.”