G-toernooi
Mijn club organiseert elk jaar een ontmoeting met verstandelijk gehandicapte biljarters die met hun club “Het Groene Laken” (HGL) tal van kampioenschappen hebben gewonnen. Die dag is zowel voor de G-biljarters als voor ons een waar feest. Natuurlijk zitten er een paar van nature somber kijkende spelers bij HGL, maar wie nauwkeurig kijkt naar de humor van deze mensen, hun uitbundige plezier als ze een carambole maken en hun onbevangen blijdschap over de beker (die ze elk jaar winnen), vraagt zich wel eens af wie er nu eigenlijk gek is. We benaderen ze met respect maar zeker niet omzichtig. Ze kunnen vaak beter tegen een stootje dan wij en als je er een in de maling neemt, kun je er gif op innemen dat je binnen 5 minuten zwaar de klos bent.
Het aantal caramboles dat de leden van HGL moeten maken is óf gebaseerd op hun spel als ze echt kunnen biljarten óf op de statistische kans dat je met een willekeurige stoot 2, 3 of 5 caramboles kunt maken in 25 beurten. Dat is een mooie regel. Als we dat op onze club ook zouden invoeren, zouden er heel wat spelers zijn die er ineens heel wat minder zouden moeten maken, maar dat terzijde. Nu is het met statistiek zo dat voorspellingen kunnen uitkomen; niet dat ze ook altijd daadwerkelijk uitkomen. Dus iemand die gemiddeld in 25 beurten 2 caramboles maakt, kan er zomaar 2 maken in de eerste beurt. En dat gebeurde dan ook bij Sandra die mocht beginnen tegen onze Jan die er 110 moest maken. U begrijpt, onze Jan kan best een potje biljarten, maar na één beurt stond er een moyenne van 0,00 op het scorebord. De arbiter nam zijn taak uiterst serieus en annonceerde voordat Sandra ook nog maar was begonnen: “En nog twee”.
Nadat Sandra de aquite-stoot op een buitengewoon curieuze wijze had geraakt (velen van ons hebben dat na afloop van de partij tevergeefs ook een keer geprobeerd), vroeg de arbiter vriendelijk aan Sandra “of ze ook gebruik wilde maken van de pauze.” Tja, je bent halverwege de partij of niet en regels zijn regels. Op een andere tafel ontstond enige commotie. Henk van HGL was ervan overtuigd dat zijn bal vast lag aan de bal van zijn tegenstander en weigerde verder te spelen. Zowel de aanwezige arbiter, de tegenstander als de toegestroomde collega-biljarters van Henk, konden Henk er niet van overtuigen dat “er nog wel een bierviltje” tussen kon. Henk eiste ingrijpen van de hoofdwedstrijdleider. Die kwam onverstoorbaar naderbij, zag al vanaf 10 meter afstand dat Henk’s bal vrij lag en nam aan tafel een duidelijke beslissing. “Henk”, zei de wedstrijdleider, “dit is jouw bal en die ligt niet vast.” Tja, hoe kom je daar zonder gezichtsverlies uit? Bij Henk lukte dat. Hij keek nog eens naar de twee ballen en zei toen: “Dat klopt. Mijn bal ligt ook niet vast, zijn bal ligt vast!”
Wat opvalt bij de spelers van HGL is hun onverbiddelijke gerichtheid op het spel. Menig biljarter zou jaloers zijn op de wijze waarop gehandicapte spelers zich kunnen concentreren. De wereld bestaat niet meer, hun blik is gericht op het biljart en op de arbiter die aangeeft als ze weer aan de beurt zijn en met welke bal zo ook alweer speelden. Dat leverde na afloop van zo’n partij een komisch moment op. Sjaak had de volle 25 beurten nodig gehad om zijn 5 caramboles te maken, maar had in de laatste beurt de partij naar zijn hand gezet. Zijn tegenstander, onze Martin die in die 25 beurten bijna 200 caramboles bij elkaar had gesprokkeld, gaf hem een hand en feliciteerde hem met zijn overwinning. Sjaak keek op en zag zijn tegenstander voor het eerst sinds de partij was begonnen. “Dank je wel”, zei Sjaak, “en nog bedankt voor het tellen.”
Uw auteur mocht ook meedoen en speelde tegen een zekere Jos die er 5 moest maken. Ik had zeker de intentie om te winnen, maar kon het toch niet laten mijn tegenstander behulpzaam te wijzen op zijn bal als ik weer eens had gemist. Ik vond wel dat Jos me steeds wat verbaasd aankeek als ik weer eens met mijn vinger naar zijn bal wees, maar sloeg daar verder geen acht op. Totdat Jos tegen een van onze barmedewerksters begon te praten. Dat klonk buitengewoon normaal! Ergens klopte er iets niet en na afloop vroeg ik voorzichtig aan de wedstrijdleider wat Jos nu eigenlijk mankeerde. Hij kon weliswaar geen bal raken, maar hij sprak eigenlijk best wel normaal. “Jos ?”, zei de wedstrijdleider, “dat is de hoofdsponsor. Die kan niet biljarten, maar hij wilde ook graag een partijtje meedoen.” “Maar waarom dan tegen mij?” vroeg ik, terwijl ik schichtig om me heen keek of niemand dit gesprek had gevolgd. Het antwoord van de wedstrijdleider was onthutsend en duidelijk tegelijk. “Omdat jij ook niet kan biljarten.”
Dat laatste klopte natuurlijk van geen kant, maar in dit geval leek het me verstandig geen verdere ruchtbaarheid aan dit gesprek te geven en ik snelde mij naar een biljarttafel om te assisteren bij het schrijven. Uiteraard bleef mijn blunder niet onopgemerkt en vanaf dat moment kon ik in de competitie geen partij meer spelen of mijn tegenstander, waar ook in den lande, vroeg mij herhaaldelijk, met een gemene grijns op zijn gezicht: “Hans, nu je er toch bent, wat is eigenlijk mijn bal?”