De naam “Diamond” is afkomstig van de vorm van de ivoren of parlemoeren versiering, namelijk een diamant in ruitvorm. In het begin werden deze door de biljarters enkel gebruikt als aanknopingspunt, echter, hier kwam verandering in met de opkomst van het driebandenspel.
De waarde van dit systeem is omstreden. Zeker is dat het systeem van een goede rekenaar nog geen goede biljartspeler maakt. Daar komt wezenlijk meer bij kijken. Toch heeft het een voordeel – aangezien niemand een concept voor de driebandentraining heeft, kan men zich met het diamondsysteem een goede ondergrond voor spelopbouw verschaffen. Men leert namelijk het onzichtbare net van looplijnen kennen, het biljart is vanaf nu niet meer een grote, groene vlakte zonder aanknopingspunten.
In veel publicaties werd dit systeem behandeld, maar meestal sumier uitgelegd. Al deze systemen zijn gebaseerd op het werk van de Amerikaan Michael Phelan die daarin als eerste een bepaalde wetmatigheid zag. De hiernavolgende versie is uitgewerkt door de Amerikaanse topbiljarter Willie Hoppe en o.a. gepubliceerd in zijn boek “Billiards, as it should be played”. Voor spelers die zich uitgebreider met het onderwerp willen bezighouden zijn er speciale boeken in de handel verkrijgbaar, die dieper op de materie ingaan.
Nummering
De diamanten hebben nummers voor de speelbal (bal 1) en voor bal 2
BAND | BAL 1 | BAL 2 | ||
Lange | 1,5 – 5 | 1 – 8 | ||
Korte | 6 – 8 | 2 – 8 |
Waarheen te richten?
De speelbal wordt met maximaal loopeffect middelhoog afgestoten. Van de korte band of de hoek uitgaand richt u precies op de diamant, van de lange band uitgaand richt u op dat punt op de band dat ter hoogte van de diamant ligt.
Om de tekeningen overzichtelijk te houden wordt steeds op de hoogte van de diamant gericht (dus niet op de diamant zelf).
Corresponderende diamanten
Leer de uitlooplijnen van de speelbal van de derde naar de vierde band van buiten. Verbind 1 met 7, 2 met 8 (hoek) enz.
Toepassing diamondsysteem
De eerste berekening! Bal 2 en bal 3 liggen in de uitlooplijn 1 – 7. De speelbal ligt aan de lange band met speelbalnummer 4.
We rekenen dan: 4 (plek van de speelbal) – 1 (raakpunt op de derde band) =3 (richtpunt op de eerste band).
Probeer de speelbal in gedachte aan een band tegenover de door u berekende stootrichting te plaatsen/denken.
Hier is dat in de hoek (5), waarbij de uitlooplijn van 0,5 naar 6,5 wijst.
We rekenen dan: 5 – 0,5 = 4,5. Bij goede berekening moet de speelbal op de verbindingslijn hoek (5) en aanstootband (4,5) liggen.
Men berekent: 7 – 1 = 6.
Meestal ligt de speelbal niet precies in het verlengde van een diamant. We nemen aan dat hij in de hoek (5) ligt en berekenen: 5 – 1 = 4.
Omdat we ver van de juiste positie van de speelbal af zitten, proberen we een variatie en berekenen 6 – 1 = 5. Als we 6 met 5 verbinden, dan zien we dat de speelbal een balbreedte links daarvan ligt. Ongeveer die afstand wordt nu het richtpunt verlegd voorbij 5.
Bal 2 ligt dichter bij uitlooplijn 1 – 7 dan bij 0 – 6. Om bal 2 en bal 3 te raken moet men ongeveer een balbreedte links uit de hoek richten en deze dient verlengt te worden.
Deze twee factoren heffen zichzelf echter op.
Het richtpunt ligt bij 4.
Deze lijnen zijn verlengingen van de uitlooplijnen van de vierde band.
Met behulp daarvan kan men vijfbanders berekenen.
De symetrische loop der lijnen naar de hoek toe maakt het onthouden gemakkelijker.
Hier begint de nummering van de korte band vanaf rechts, omdat de speelbal van rechts naar links gespeeld wordt.
Bal 2 ligt op de uitlooplijn 7 – 1.
Diamant 7 is over een overbruggingslijn te bereiken.
De speelbal ligt in de hoek (5).
Om de carambole te kunnen maken, gebruikt men echter uitlooplijn 3 – 5 en berekent 5 – 3 = 2.
Bij direct aanspelen bal 2.
Bij een stootbeeld, waarbij de uitlooplijn van bal 3 over 3 – 3 loopt, trekt men een lijn vanaf het eerste punt waar de band wordt geraakt over bal 2 heen naar de lange band.
Die plek (4,5) neemt men als denkbeeldige plaats van de speelbal en berekent 4,5 – 3 = 1,5. Nu controleert men of bal 2 inderdaad op het verlengde van deze lijn ligt.
Bal 3 ligt op uitlooplijn 2,5 – 2,5. De speelbal ligt op 4, waardoor men berekent: 4 – 2,5 = 1,5.
Hier draaien we de zaak om.
Bal 3 ligt in uitlooplijn 7 – 1. De overbruggingslijn loopt richting 3 aan de korte band. Dit punt is met 3 aan de lange band verbonden. Daarmee heeft u het punt aan de derde band gevonden. De positie van de speelbal is 4. U rekent 4 – 3 = 1 en trekt een lijn van 4 naar 1 en controleert of bal 2 op deze lijn ligt.
Bijzonder dank aan dhr. Hannes Rohner voor
zijn uitwerking van het driebanden diamondsysteem.
Tekst en afbeeldingen zijn copyright bommeltje.nl