Het driebandenspel
Het driebandenspel is een van de meest aansprekende varianten van het ‘carambole’. Variatierijkdom, afwisselende speluitvoering, vertrouwen op succes, mentale rust bezitten, snel kunnen aanpassen, ja zelfs het bezitten van een portie geluk zijn allemaal eigenschappen die voor dit spel vereist zijn.
Vroeger zei men wel eens dat dit een spel voor “Oude heren” was, omdat het van de ene kant van ervaring en van de andere kant ook van de door de jaren heen aangeleerde individuele stoottechniek en kennis afhankelijk was. De geringe “wachttijd” (speeltijd van de tegenstander) tussen twee opvolgende beurten maakt deze discipline zeer attractief.
Ook hier worden series gemaakt, echter is het aantal caramboles per beurt meestal beperkt van 1 tot 5 punten. Hogere series zijn zeer zeldzaam. Hogere series (boven de 10) zijn ook voor gevorderde spelers op een hand af te tellen. Gemiddeld wordt er ook door goede spelers bij deze spelvariant moyennes tussen de 0,400 – 0,900 (per beurt) bereikt. Wereldklassespelers bereiken op toernooien gemiddeldes tussen 1,0 en 1,8 per beurt.
Op internationale toernooien worden meestal sets gespeeld (3 gewonnen sets en 15 punten per set). Daarbij wordt na het bereiken van de 15 punten (ook als die in 1 beurt worden gemaakt) opnieuw begonnen met de volgende set. Grotere series als 15 kunnen daardoor nooit meer gehaald worden. Het zogenaamde ‘wereldrecord’ ligt naar mijn weten op dit moment op 28 na elkaar gespeelde punten. Na een voorronde (meestal met 4 spelers) wordt er gespeeld volgens het systeem van directe uitschakeling, hetgeen betekent: wie verliest – is uit het toernooi.
Driebanden volgens voorbeeld
Nadat vele jaren het ‘diamondsysteem’ de enige mogelijkheid was om enige orde in het spelverloop te brengen, werd omstreeks 1970 het positiespel voor het driebanden gecreëerd. Grote voorvechter (op niveau) voor dit systeem was de Belg René Vingerhoedt die als eerste een serie van figuren in schets heeft vastgelegd. Op de vervolgpagina vindt u 44 van dergelijke figuren, waarbij bal 2 steeds in de gemarkeerde zone moet worden gespeeld, om zodoende het verder kunnen spelen via een vervolgstoot mogelijk te maken.
De verspreiding van dit speelsysteem gaat vrij langzaam, omdat als extra moeiljkheid een speler nu ook de loop van bal 2 goed onder controle moet krijgen. Dit heeft als gevolg dat men in het begin ballen, die men vroeger ‘zeker’ kon maken, zal missen. Het vraag van een speler zeer veel discipline om om te schakelen. Slechte resultaten in het begin van de omschakeling hebben veelal als gevolg dat men snel opgeeft en weer op de oude manier punt voor punt zich door het spel worstelt.
De 44 figuren op de vervolgpagina zijn enkel een keuze uit de belangrijkste stellingen. Of het gebruik van deze voorbeelden een enkele keer een slechte vervolgstoot tot gevolg heeft of niet, is niet zo erg. Belangrijker is het feit, dat men door het gecontroleerd plaatsen van de ballen een gemakkelijker vervolg mogelijk maakt.
Deze 44 figuren moeten vooral bij de speler de gedachteslag bewerkstellingen dat hij (of zij) vooraf ook al na moet denken over de volgende stoot. Daarenboven zijn er twee aanvullende methodes om naar een goed vervolg te zoeken:
Breng uzelf niet (onnodig) in moeilijkheden
Let op wanneer een punt wordt gemaakt en het vervolg een zeer slecht stootbeeld geeft. Meestal is dit het gevolg van een kleine driebander (een korte Quart), die te hard gestoten wordt. Bal 2 en bal 3 lopen naar het tegenoverliggende vlak en bal 3 zal verder rollen omdat de hoge snelheid van de speelbal vol wordt overgenomen.
Speel daarom in dergelijke gevallen zoveel mogelijk op tempo naar bal 3. Onder tempo naar bal 3 wordt verstaan een afstand van 2-4 balbreedten over te houden. Bij die afstand kan bal 3 (die bij de vervolgstoot waarschijnlijk aanspeelbal/bal 2 wordt) nog nauwkeurig worden aangespeeld. Bovendien zal daardoor het spelbeeld niet zo rommelig worden, zoals dat bij kleine afstanden meestal wel het geval is.
Verzamel alle ballen!
U kunt de aangeleerde seriestoten uit de andere spelsoorten ook bij het driebanden gebruiken, alleen niet met de daarbij behorende nauwkeurigheid. De vervolgstoot is meestal gunstiger als alle ballen op een relatief klein gebied (bijv. in een hoek) verzameld zijn. Veel eenvoudige dubbelbanders, contra’s, voorbanders, enz. zijn immers alleen in een hoek eenvoudig, omdat zich daar op kleine afstand reeds twee banden bevinden.
Ten alle tijde dient men de verspreiding/het plaatsen van de ballen op de diagonalen te voorkomen.
Een echte vooruitgang is pas dan behaald, wanneer een goede vervolgstoot zich bijna vanzelf aanbiedt. Net zo, zoals bij de serie americaine (libre) de vervolgstoot al vooraf bekend is, zo moet ook de driebandenspeler veel van deze overwegingen reeds in het onderbewustzijn maken. Daarvoor is heel veel eenzijdige training (in uw eentje) nodig. Een speler die zijn trainingspartijen zonder concentratie speelt, zal het in een toernooi niet ver brengen omdat de extra mentale belasting tijdens een toernooi zijn spel danig zal beinvloeden.
Het voornemen voorafgaand aan een partij “Vandaag speel ik op basis van de stellingen” is goed gemeend, maar wordt echter nauwelijk volgehouden. Zelfs spelers van wereldklasse denken niet altijd aan de vervolgstoot omdat soms alleen al voor het zoeken naar een oplossing hun volledige concentratie nodig is. Ook zij werken in sommige gevallen hun beurten punt voor punt af.
Beter lijkt het als u zich tot enkele stootvoorbeelden beperkt; deze in de partij probeert te herkennen en deze voortaan concequent zo gaat spelen. Na verloop van tijd kan u uw reportoir vergroten en zal u een merkbaar voordeel hebben tegenover de speler die qua vervolgstoten aan het toeval is overgeleverd.
Gunstige en ongunstige zones
Gunstige zones
Het biljart wordt in drie lange velden verdeeld. De kans op een vervolgstoot zullen stijgen als bal 2 en 3 in de randzones worden geplaatst. De positie van bal 3 in de buurt van een band zal een carambole vergemakkelijken. Het is beter om te voorkomen dat alle ballen in het middelste veld komen te liggen. Als bal 3 in het middelste veld ligt, dan moet bal 2 in een randzone worden gespeeld, om er zeker van te zijn dat u een goede vervolgstoot zult overhouden.
Ongunstige zones
Hier zijn de plekken gemarkeerd waar u bal 2 en 3 beter niet kunt plaatsen. Als bijv. bal 2 in zo’n gebied ligt, dan moet de derde band meestal dicht bij bal 3 worden geraakt. Ligt de derde bal in het midden aan de korte band, dan is een carambole vaak alleen mogelijk via de tegenoverliggende korte band. De gesteldheid van de banden en het laken kunnen hier een rol (met negatieve uitwerking) in gaan spelen.
Tips
Om u een zo gedegen mogelijke ondergrond voor uw partijen mee te geven, vindt u onderstaand een aantal tips, die u misschien aan het denken kunnen zetten.
Techniek en tactiek
Om deze wetenschap en kunnen om te zetten naar zeker en defensief spelen, is een meer gedetailleerde en uitgebreidere kennis van uw eigen mogelijkheden nodig. Regelmatig gaat het om enkele balbreedten, ja zelfs enige centimeters, die van een eenvoudige positie (met een mogelijk goede vervolgstoot) een risicovolle oplossing met klosgevaar maken.