Vvoor de KNBB heeft Ben Duivenvoorde recentelijk een e-boekje geupdate met alle ins en outs van het biljartspel. Het boekwerkje richt zich op de beginnende KNBB-biljarter maar is natuurlijk ook geschikt voor de beginnende recreatieve biljarter. Onderstaande tekst is afkomstig uit de boekbewerking van Ben, welke ik u van harte kan aanbevelen.
- Kennismaken met de Biljartsport – KNBB (bewerking door Ben Duivenvoorde) 1,1 mB.
Het materiaal
Het biljart
Een biljart is een speelvlak, gevormd door een of meer platen van lei, rondom afgebakend met in een houten omlijsting gevatte rubber banden. Platen en banden zijn bekleed met een voor de biljartsport speciaal vervaardigd laken (i.h.a. van een groene of blauwe kleur).
De hoogte van een biljart, gemeten vanaf de grond, is 75 à 80 cm.
Speelvlak
Het speelvlak van een biljart is 2.84 x 1.42 m (groot- of match-biljart), dan wel 2.30 x 1.15 m (klein-biljart). Hierna beperken we ons tot het laatstgenoemde biljart.
De beide korte banden worden aangeduid als:
– benedenband: de band het dichtst bij de afstootlijn, zijnde een denkbeeldige lijn op 57 cm vanaf deze band;
– bovenband: de band het verst van de afstootlijn gelegen.
Acquits
Op het speelvlak zijn een vijftal punten aangeduid met kruisjes of stippen, welke punten acquits worden genoemd, elk met een eigen naam:
– een acquit in het midden = het middenacquit;
– een acquit in het midden van de bovenste helft = het boven acquit;
– een acquit in het midden van de onderste helft = het beneden acquit;
– een acquit rechts van het benedenacquit = het rechteracquit en
– een acquit links van het benedenacquit = het linkeracquit.
Diamonds
Op de grote (=match-)tafel en tegenwoordig ook heel vaak op de kleinere biljarts zijn op de omlijsting merktekens, díamonds geheten, aangebracht. Deze dienen vooral bij het driebandenspel als hulpmiddel om de spelers in staat te stellen gemakkelijker een carambole over drie of meer banden te maken. Dit wordt het díamondsysteem genoemd.
De ballen
Voor een partij biljart worden drie ballen gebruikt, één rode bal en twee witte ballen of één rode, één witte en één gele bal. Als er twee witte ballen zijn, heeft één een merkteken aan beide uiteinden van dezelfde middellijn. Om de eventueel nog aanwezige beweging in een bal duidelijk te maken, zijn er ook sets waarbij de gele en de witte bal zijn voorzien van
respectievelijk rode en gele stippen (met name gebruikt bij het driebandenspel).
De drie ballen dienen zuiver rond en onderling van gelijke afmeting en gewicht te zijn. De middellijn van een bal is 61 tot 61,5 mm en het gewicht 205 tot 220 gram. De ballen zijn gemaakt van een hoogwaardige kunststof.
Alleen voor het ‘Billard Artistique’ (kunststoten) worden nog ivoren ballen gebruikt.
De bal waarmee wordt gestoten wordt de speelbal genoemd, de eerstvolgend te raken bal is bal twee en de laatst te raken bal is bal drie. We zullen verder in dit boek van deze termen gebruik blijven maken.
De keu
De keu is een ronde taps toelopende stok die aan het dunste uiteinde is voorzien van een leren dopje, pomerans genoemd. De keu heeft in het algemeen een gewicht tussen de 450 en 550 gram. Dit gewicht is niet aan exacte regels gebonden, alhoewel voor het libre een ‘lichte’ en voor het driebanden een ‘zware’ keu aan te bevelen is.
Een goede pomerans is erg belangrijk, omdat bepaalde stootvormen met een te harde of een te zachte pomerans niet of nauwelijks naar behoren zijn uit te voeren.
De pomerans mag derhalve noch te hard noch te zacht zijn. Een te harde pomerans kan snel het afglijden van de bal tot gevolg hebben, het zogenaamde ketsen. Is de pomerans echter te zacht, dan zal deze te snel afslijten en uit zijn model raken.
Om de pomerans een lange levensduur te geven, is het noodzakelijk dat de top – dat wil zeggen alleen de bovenkant – van biljartkrijt wordt voorzien. Zonder krijt zal de pomerans glad worden en dikwijls ‘ketsen’ tot gevolg hebben.
De rechtopstaande kant van de pomerans tot de ivoren dop moet altijd krijtvrij blijven. Het is een goede gewoonte de zijkant van het leer zo nu en dan met de vinger iets te bevochtigen.
Als onverhoopt toch het ongewenste afglijden (ketsen) heeft plaatsgevonden, is het raadzaam alvorens weer te stoten, de pomerans enigszins ruw te maken met behulp van een schuurplankje. Dit bestaat uit een stukje hout waarop een stuk fijn schuurpapier is gelijmd. Een kets laat namelijk altijd een glad plekje achter dat geen krijt opneemt.
Houding en keuvoering
De basis van goed biljarten is een juiste houding van het lichaam en het correct hanteren van de keu. Maar wat is nu die juiste houding en correcte keuvoering?
Als we naar heel sterke biljarters kijken, is het opvallend dat vrijwel geen twee spelers volkomen identiek aan het biljart staan of dezelfde keuvoering hebben. Op dit punt zouden we dan ook kunnen stellen, dat er enige ruimte is voor een eigen inbreng van de speler. Een en ander is mede afhankelijk van de lengte en lichaamsbouw van de speler. Het is daarom niet nodig en ook niet aan te raden de oefenmeester hierin te imiteren, zodat een duplicaat van hem ontstaat.
Een pasklare formule die voor iedereen opgaat, is niet aan te geven. Wel is er een aantal richtlijnen te geven die de biljarter zal behoeden voor het maken van essentiële fouten.
Houding van het lichaam
Om stabiel aan het biljart te kunnen staan, worden de benen enigszins uit elkaar gezet. Het linkerbeen naar voren richting biljart en het rechterbeen iets rechts daarachter, zodat het linker- en het rechterbeen niet op één lijn komen te staan.
Voor de linkshandige speler geldt het omgekeerde. De ruimte waarbinnen de voeten worden geplaatst, is een vierkant van ongeveer 60 x 60 cm.
Beide knieën worden lichtelijk doorgebogen. Men dient namelijk tegen de speelbal aan te kijken en niet er bovenop. De keu wordt zo gehouden dat deze recht onder de neus komt en dicht naast het lichaam. De houding dient daarbij zodanig te zijn dat de keu bij het bewegen nog een vrije slag houdt en niet tegen het lichaam aanstoot.
De achterhand
De achterhand is de hand die het achterstuk van de keu vasthoudt. U neemt de keu in de volle hand, waarbij de middelvinger en de duim een ring vormen. De achterhand plaatst u op ongeveer 15 cm à 20 cm van het einde van de keu. Als vuistregel is hiervoor aan te geven dat de onderarm voor het bewegen vrijwel recht naar beneden wijst.
Als u een kleine spelsituatie hebt, plaatst u de hand meer naar voren. Een kleine spelsituatie noemt men een situatie waarbij alle drie ballen vlak bij elkaar liggen en geen van de ballen een grote afstand moet afleggen.
Van groot belang voor een goede afstoot is dat de keu bij de eigenlijke stoot uitsluitend in een rechte lijn moet worden bewogen. De achterkant van de keu mag vanaf het moment dat de voorbewegingen van de stoot zijn ingezet, niet meer van boven naar beneden of omgekeerd en van links naar rechts of van rechts naar links worden bewogen.
Verder mag nooit met de achterhand worden geknepen. Dit zou de souplesse van de afstoot teniet doen.
De voorhand
De hand die op het laken wordt gezet is de voorhand. De functie van deze hand is: het geven van een goede geleiding aan de keu. In de meeste gevallen vormen de duim en de wijsvinger hierbij een ring. Deze mag niet te los zijn, omdat de keu dan de neiging tot zwaaien kan gaan vertonen. De ring mag echter ook niet te strak zijn; dan is immers de bewegingsvrijheid weg.
De keuspits of top moet glad zijn, omdat anders ook dan de bewegingsvrijheid nihil is. Indien het glijden stroef gaat door transpiratie o.i.d., kan een biljarthandschoen worden gebruikt.
De afstand van de voorhand tot de pomerans kan variëren van 10 cm tot 15 cm. We onderscheiden verschillende voorhanden.
De platte voorhand
Hiertoe wordt de hand plat op het laken gelegd, de vingers gesloten. Nu wordt met duim en wijsvinger een ring gemaakt, waar doorheen de keu zonder te stuiten wordt bewogen. Hierbij mag de duim niet van de tafel komen. Indien hier moeite mee is, kan het dubbel vouwen van de middelvinger een oplossing betekenen omdat deze dan niet onder de keu is.
Met de voorhand in deze stand gehouden, zult u de speelbal ongeveer 2 cm onder de horizontale hartlijn raken (zone D). Door dit lage raken is de platte voorhand geschikt voor trekstoten. Dit is een stootvorm waarbij de speelbal na botsing met de tweede bal terugkomt.
De hoge voorhand
Hiertoe wordt eerst de platte voorhand gemaakt, zoals hiervoor is beschreven. Nu wordt de hand naar links gekanteld, zodat alle vingers op de pink en de zijkant van de hand steunen. Voor de linkshandige speler geldt: hand naar rechts kantelen. Daarna wordt de middelvinger zo ver mogelijk richting duim gedraaid, waardoor de ring van de wijsvinger en duim steun vindt op de middelvinger. De steunpunten op het biljart komen nu van de zijkant van de hand, de pink, de ring- en de middelvinger.
Het bereik van deze hand loopt van circa 1 cm onder de horizontale hartlijn (zone C) tot en met 2 cm boven deze lijn hoge voorhand (zone A). Het verschil in aanspeelhoogte is regelbaar door de middelvinger: met gestrekte vinger hoog en met gebogen vinger laag.
De hoge voorhand is daardoor zowel voor trek- als voor doorstoten geschikt. De doorstoot is een stootvorm, waarbij de speelbal na botsing met de tweede bal doorloopt.
De handzetting op de lijst van het biljart
Het kan voorkomen dat de speelbal zo dicht bij de band ligt dat u met geen mogelijkheid een van de hiervoor beschreven voorhanden kunt plaatsen. In een dergelijke situatie legt u de hand op de lijst van de tafel. Essentieel hierbij is dat wel voldoende gelegenheid is voor een gecontroleerde voorbeweging die ook lang genoeg is.
Het correct gebruik van deze voorhanden vereist enige lenigheid van de vingers. Enige keren oefenen van elk van deze zettingen is dan ook aan te bevelen. Als u thuis geen biljart tot uw beschikking heeft, kunt u dit ook thuis op een gewone tafel uitproberen. Zowel bij de voorbewegingen als bij de eigenlijke afstoot dient u uw lichaam en de voorhand volledig stil te houden. Dit dient om eventuele afwijkingen bij het richten van de keu tegen te gaan.
Als u de handzetting goed te pakken heeft, gaat u met de gegeven aanwijzingen de gehele biljarthouding doornemen. Let hierbij op dat de keu bij het bewegen steeds in een rechte lijn gaat. Ter controle hiervan legt u een huls van een lucifersdoosje met de strijkkant op de tafel.
Nu gaat u de keuspits door de opening bewegen zonder dat de huls wordt geraakt. Als de keu niet rechtdoor gaat, zal dit niet lukken.
Het effect
Bij elke draaiing van de bal om zijn middelpunt is er sprake van rotatie of effect. Dit is te verdelen in hoogte-, zij- en dwars-effecten. Binnen het kader van deze uitgave gaan we niet nader in op dwars-effecten.
De hoogte-effecten
Deze worden onderverdeeld in:
– doorstoot-effect: de keu raakt de speelbal boven de horizontale hartlijn;
– trek-effect: de keu raakt de speelbal onder de horizontale hartlijn.
Als de bal precies in het hartpunt wordt geraakt, zal deze zuiver glijdend (dus niet rollend) vertrekken om daarna, door de wrijving van het laken, over te gaan in doorstooteffect.
A en B: gedeelte van de bal waar deze moet worden geraakt om positief en doorstoot-effect te bereiken
C en D: gedeelte van de bal waar deze moet worden geraakt om trek-effect te bereiken.
De hoogte-effecten hebt u nodig voor het uitvoeren van doorstoten (doorgaans met doorstoot-effect) en trekstoten (altijd met trek-effect).
Onder een doorstoot wordt verstaan dat de speelbal na botsing met bal 2 doorloopt.
Een trekstoot is een stootvorm waarbij de speelbal na botsing met bal 2 terugkomt.
De zij-effecten
Deze worden onderverdeeld in:
links effect: de keu raakt de speelbal links van de verticale hartlijn;
rechts effect: de keu raakt de speelbal rechts van de verticale hartlijn;
In voorgaande tekening is:
A = gedeelte van de bal waar deze moet worden geraakt om links effect te bereiken
B = gedeelte van de bal waar deze moet worden geraakt om rechts effect te bereiken
Met deze rotaties zijn tal van combinaties mogelijk, van doorstoot-effect links tot en met trek-effect rechts, met alle variaties hier tussen in.
De zij-effecten beïnvloeden de looplijnen van de speelbal van (of) bal twee na een botsing met de band(en). Op het moment van botsing van de speelbal op bal twee ontstaat een zekere wrijving. Door deze wrijving zal de speelbal met rechts effect gestoten, na botsing met bal twee een zeer geringe uitwijking naar rechts maken en bal twee een zeer geringe uitwijking naar links. Wordt met links effect gespeeld, dan is het resultaat voor beide ballen precies omgekeerd.
Om een indruk te geven hoe een bal, aangespeeld met zij-effect, zich gaat gedragen na botsing op een band, is een aantal figuren opgenomen waarbij zowel met links als met rechts effect is gestoten. Ter vergelijking is tevens aangegeven hoe een bal zonder effect gestoten, zich gedraagt na botsing op een band. Uit de illustraties kunt u opmaken, dat met rechts effect gestoten, de speelbal na botsing met de band ook naar rechts uitwijkt en met links effect gestoten naar links uitwijkt.
Voor meer kennismaking
met de biljartsport (o.a. oefeningen en spelregels) verwijs ik u graag naar het bij aanvang genoemde e-boek. Mede namens Ben veel lering en plezier gewenst.