Verloop uitvalshoeken
De werkelijkheid is een beetje anders.
Biljarten is inschatten en uitvoeren. Veel gedragingen van de ballen, in het balcontact en uitrollen, zijn wetmatig goed te beredeneren. Voor de lerende biljarter kan het prettig zijn om aanvullende kennis te hebben van rollijnen, uitvalshoeken en balcontacten. In de tekening is een eenvoudig model opgenomen. Halfvol aanspelen op de tweede bal is het uitgangspunt en afstoten op de hartlijn. De stootbal wijkt vijfenveertig graden uit, na balcontact met bal twee. Ook dat is in veel tekeningen terug te vinden. De stootbal rolt kaatsend op de lange band naar de tegenover liggende lange band. Daar wordt de lange band geraakt, in het midden.
In de tekening zijn de verhoudingen, voor de leesbaarheid en duidelijkheid, enigszins vergroot aangegeven. Dat kan verwarrend zijn. Het voordeel is duidelijkheid. De mikpunten zijn de plaatsen op de band, op de zelfde hoogte als de geplaatste diamonds. In de praktijk rolt de bal naar die plek, maar raakt de lange band iets eerder. Het gebruik van de diamonds laat ik in deze achterwege. Die diamonds komen wel goed van pas bij berekeningen in het driebandenspel. Het verloop van de gradenboog laat goed zien, dat de hoek, tot het midden 45 graden is. Het verloop naar de verre hoek is 15 graden. In de wijkende uitrollijnen is een hoekbeperking terug te zien. Bij elke volgend mikpunt leveren we ongeveer 2 graden in. In werkelijkheid zou ik met tienden van graden moeten werken. Zo is het wat eenvoudiger te bezien.
Bij de afstoot kunnen we, zo nodig, aanvullend zijeffect op de stootbal plaatsen. Elke millimeter geplaatst zijeffect op de hartlijn, geeft een aanvullende balwijking van drie graden. Dat blijft niet zo. Naarmate er meer zijeffect gegeven wordt op de hartlijn, neemt de impact af. Bij tien millimeter, (een centimeter) zijeffect op de hartlijn, zou de wijking dertig graden moeten zijn. Dat is iets minder. Als je nog meer zijeffect geeft, dan zou je naar vijfenveertig graden wijking kunnen komen. Dat is niet zo. Hoe meer je naar de zijkant van de bal gaat, hoe minder grip je krijgt op je stootbal. De invloed van het geplaatste effect wordt, in verhouding minder. Om toch tot een gewenste grotere wijking te komen, wordt er dan lager aangespeeld. We mixen nu twee invloeden op de stootbal, trekstoot-energie en zijeffect. Dat vraagt om extra training, om daar goed mee om te leren gaan.
Het is voorlopig voldoende om te weten, dat effectinvloeden op de stootbal afnemen, als je meer naar de buitenkant van de stootbal gaat. Met deze kennis kun je aan de slag, om te proberen, vanuit de tekening, de stootbal, met aanvullend effect, op de juiste plek terecht te laten komen. Het is een bekend onderwerp, maar het kan niet genoeg onder de aandacht gebracht worden. Veel biljarters met een beperkt moyenne kennen de moeilijkheden van de bandstoten maar al te goed.