Vertaald door Cor Suijk †
uit
Handbuch der Billardspielkunst (1908)
(G. Kerkau)
KERKAU Gottfried, Handbuch der Billardspielkunst.
Ed. Grethlein & Co, Leipzig, Allemagne, 1908, 232 p., 20 cm.
De hierna volgende beschrijving geeft een beeld van de biljartsport van vóór 1910. Het oude biljartspel of kogelspel dateert uit de tweede helft van de 16e eeuw. Het werd aan het Franse hof gespeeld als tijdverdrijf, en lange tijd alleen door hoogwaardigheidsbekleders als koningen, hovelingen en vooraanstaande personen. In de 18e eeuw verloor het spel zijn exclusief karakter en begon zijn zegetocht door vele landen van de wereld.
De moderne biljartsport begon met de uitvinding van de lederen dop (pomerans) voor de speelstok (keu). Deze uitvinding werd in 1825 gedaan door de Franse beroepsspeler Mingaud. Tot dit tijdstip was men gedwongen de speelkogel (bal) met de stok zo nauwkeurig mogelijk in het midden te raken. Zodra men de bal iets uit het midden trof gleed de stok af, de zogenaamde kets. Het krijten en ruwen van de houten top waartoe men kort tevoren was over gegaan, kon het afglijden (ketsen) maar zelden verhinderen. De gekrijte lederen pomerans daarentegen liet velerlei, voordien nooit geziene en nooit mogelijk geweest zijnde stoten, toe. Stoten rechts en links van het midden van de bal, en ook boven en onder het hart van de bal, werden mogelijk. Zoals ook op de kop van de bal (effectstoten met steil gehouden keu, kopstoten genaamd). En dit alles zonder dat een kets volgde. Deze uitvinding kwam in de eerste plaats het carambolespel ten goede. Het carambolespel, gespeeld met drie ballen, twee witte en een rode, werd voordien nog niet gespeeld. Men speelde uitsluitend de ballen in gaten die in de tafel waren aangebracht. De ronde opening, welke zich toen nog in het midden van veel biljarttafels bevond, kwam te vervallen. De zes zijgaten hielden nog een tiental jaren stand. De ballen werden uitsluitend over band in de gaten gespeeld. De pomerans gaf de goede spelers de kans hun kunsten goed te ontplooien, wat tot gevolg had dat de biljartsport veel aanhangers kreeg.
De stoten zonder of met weinig zijeffect, welke gedurende een halve eeuw gespeeld werden, waren door de uitvinding van de pomerans ineens bijzaak geworden. Niettemin konden na deze uitvinding de toenmalige spelers bij lange na niet die prestaties bereiken zoals dat tegenwoordig spelers uit de laagste klasse doen. Ten eerste lag dat aan de kwaliteit van de biljarttafels. Het speelvlak en de banden waren lang niet zo voortreffelijk als tegenwoordig. Mariner en leisteen was toen nog niet in gebruik, het speelvlak was van hout gemaakt. De banden waren erg hoog, en bestonden uit vlas of katoen, zodat de afslag van de ballen nooit juist was. De rubber banden zoals we die nu kennen, een Amerikaanse uitvinding, werden eerst in 1855 gebruikt. Verder waren de biljarts veel groter als nu en met gaten uitgevoerd. De “grote” kunstenaars uit die tijd speelden meestal op tafels met een lengte van 3,20 – 3,42 meter.
Overigens was ook de zogenaamde “serie américain” nog niet uitgevonden. Omdat er nog steeds gaten in de biljarts waren aangebracht zou men deze serie toch niet voldoende kunnen uitbuiten. Vooral niet in de buurt van de gaten, dan was het haast onmogelijk om de ballen bij elkaar te houden.
Met betrekking tot de regels van het carambolespel op gatenbiljarts wordt het volgende opgemerkt. Viel een bal in een van de gaten dan werd hij op het middenacquit opgezet. Vielen twee of drie ballen in de gaten, dan werd opgezet zoals bij het begin van het spel. Bij het waarderen van de stoten werden deze omstandigheden niet aangemerkt. Alleen de gemaakte caramboles werden geteld, of er nu ballen in de gaten waren gevallen of niet. Door al deze moeilijkheden waren de series van de beste spelers, in de jaren 30 van de vorige eeuw, niet erg hoog. Bijna iedere carambole was, naar hedendaagse begrippen, in zekere zin een kunststoot. Daardoor was ook het aantal te maken caramboles per partij niet hoog. Men speelde toen bijvoorbeeld 16 caramboles per partij.
De sterkste speler, die na Mingaud in Parijs in 1835 opdook, was Paysan. Eveneens in de jaren 30, ongeveer in dezelfde tijd als Paysan, verschenen de professionals Noël, Constant, Eugène, Raymond en Sauret op de groene tafel. Ook was daar nog Nateuil, de sterkste – niet beroepsspeler – van zijn tijd. Evenals Mingaud en Paysan, waren ook deze spelers Fransen en leefden hoofdzakelijk in Parijs wat voorlopig de belangrijkste stad voor de ontwikkeling van de biljartsport zou blijven.
Vreemd lijken in onze ogen de voorgiften, die de professionals de amateurs gaven. Op de grote gatenbiljarts, in een partij over 16 caramboles, kregen de amateurs 1 of 2 caramboles voor. Een partij werd gewoonlijk gespeeld om 25 Louis d’Or. Op plaats te spelen, zodat de ballen voor de volgende stoot gunstig lagen, daarvan hadden de toenmalige matadors nog geen kaas gegeten. Zij speelden zo te zeggen alleen op “maken”. De tafels met hun slechte banden lieten het praktisch niet toe om over band te spelen. Bijna iedere stoot werd dan ook direct gespeeld, er werd niet naar gekeken hoe de ballen na de stoot zouden komen te liggen. Het bij elkaar spelen was hun niet mogelijk. Als ze al bij elkaar kwamen te liggen, dan was het geluk.
Het eerste begin van het bij elkaar spelen van de ballen werd waargenomen in de jaren 40. Een speler, genaamd Romain, verstond de kunst om de ballen samen te brengen, hoewel hij daarna moeite had om ze bij elkaar te houden. In zekere zin het tegendeel van Romain was Sauret, hij was de biljartleraar van de hertog van Orléans. De eigenaardigheid van de oudste spelers, speciaal op “maken” te spelen, trad bij laatstgenoemde markant naar voren. Hij jaagde de ballen voor het grootste deel met krachtige stoten over het biljart, dus uit elkaar en kwamen ze dan weer bij elkaar, dan gebeurde dat geheel zonder zijn bedoeling. Niettemin behoorde hij tot de beste spelers van zijn tijd, omdat zijn stoten aan zekerheid niet te overtreffen waren. Ook maakte hij directe caramboles, die tegenwoordig op tafels met banden van goede kwaliteit en zonder gaten over band gespeeld worden. Hij deed dat namelijk vooral als hij trekstoten kon maken. Het laatste beheerste hij als geen tweede professional in zijn tijd. Trekstoten waarbij de speelbal één meter vooruit gestoten werd en van de aangespeelde bal anderhalve meter terugliep en caramboleerde.
In de jaren 50 van de vorige eeuw stegen nieuwe grote sterren aan het biljartfirmament omhoog: Berger, Burger, Nicolas, Louis en Ferdinand Barthélemy, Mangin. De beroemdste van deze Franse spelers waren Berger en Mangin. Claudius Berger blonk bijzonder uit in kop (masse)-stoten, evenals in “lange ballen”. Bedoeld worden stoten, waarbij de speelbal na het raken van de tweede bal een lange weg gaat en meestal meerdere banden raakt, alvorens de derde bal te raken. Seriespeler was Berger in mindere mate.
Kopstoten waren voor de toenmalige meesters minder moeilijk dan de stoten over band.
Zoals al opgemerkt konden de professionals zich op de slechte banden van die tijd niet erg verlaten. Zij probeerden daarom zoveel mogelijk caramboles zonder band te maken, daarom werd er bijzonder veel aandacht besteed aan de kopstoot. Berger bracht het in de uitvoering van deze stoot erg ver op de biljarts van die tijd. In het jaar 1855 stond deze geniale speler op het hoogtepunt van zijn roem en daagde iedere amateur uit voor een partij van 50 caramboles, waarbij zijn tegenstander een voorgift kreeg van 25 caramboles.
Berger was de eerste Franse speler die de Atlantische Oceaan overstak. In het jaar 1860 ondernam hij op uitnodiging van Phelan, een van de sterkste spelers van Noord – Amerika, een reis naar de Verenigde Staten. In Amerika kende men toen het Franse carambolespel met drie ballen nog niet. Daar werd de zogenaamde Amerikaanse vierbalpartij gespeeld op biljarts van 6 x 12 voet. Deze partij werd gespeeld met 1 rode, 1 blauwe en 2 witte ballen op tafels met 4 of 6 gaten. Later werd ook gespeeld op tafels zonder gaten. Wanneer de speelbal 2 van de 3 ballen trof, dan telde dit als carambole en wel voor 2 respectievelijk 3 punten. Het kwam erop aan welke ballen in welke volgorde geraakt werden. Trof de speelbal alle overige ballen, dan telde dat voor 4 respectievelijk 5 punten. Werd de witte bal van de tegenstander in een gat gespeeld, dan telde dat voor 2 punten. Viel daarentegen de rode dan wel de blauwe bal in een gat, dan telde dat voor 3 of 4 punten. Liep de speelbal in een gat, dan verloor de speler 2,3, of 4 punten, afhankelijk van welke bal eerst geraakt werd.
Berger gaf door zijn biljartdemonstraties in veel steden van de V.S. de stoot daartoe, dat de Franse carambolepartij in Amerika in opkomst kwam.
Een groot concurrent van Berger was Charles Burger, wiens wetenschappelijke spel zeer geroemd werd. Een opmerkzame toeschouwer kon van hem leren zonder een keu aan te raken, dus alleen maar door toe te kijken hoe de meester speelde.
In die tijd beheerste men het bij elkaar spelen van de ballen ook al beter. Ook kon men waarnemen dat het begin er was om de ballen bij elkaar te houden. Burger bracht het daarin erg ver. Hij was in staat de ballen, wanneer ze alle drie in de buurt van een hoek aan de band bij elkaar lagen, voor een serie vast te houden en – altijd in de buurt van een hoek – ze heen en weer te drijven. De carambole werd daarbij bijna altijd met een zachte directe stoot uitgevoerd.
Het systeem van de zogenaamde “serie américain” was nog niet in gebruik, op dat systeem zou men eerst een tiental jaren later komen. De “serie américain” was met de slechte banden van toen ook niet te spelen. Burger probeerde bij iedere stoot de ballen bij elkaar te krijgen. Met dit doel speelde hij dan ook over een of twee banden. De leken onder de toeschouwers dachten dan dat het een “zwijn” was. De kenners, die overigens zeldzaam waren (ook nu nog), zagen dat de stoot zo bedoeld was en betuigden hun bewondering door te applaudisseren.
Overeenkomstig de vooruitgang in de biljartsport verhoogde men ook het aantal te maken caramboles. Zo vond reeds in 1850 een partij plaats over 500 punten, tussen Burger en Berger in biljartzaal “Lucien”, Rue des Filles – St.Thomas.
Weliswaar telde een carambole voor 2 punten, maar voor iedere fout die men maakte kreeg de tegenstander er een punt bij. Fouten waren de volgende: touché, billardé, een bal met de hand of arm aanraken, blazen was verboden, ook de horlogeketting mocht niet met de bal in aanraking komen, krijt laten vallen op een bal was ook niet toegestaan. Voor al deze gemaakte fouten ging een punt naar de tegenstander. Werd een van deze fouten gemaakt, dan was tevens de tegenstander aan de beurt.
Overigens werd bovengenoemde partij gewonnen door Burger met een voorsprong van 15 punten.
Eerder genoemde Nicolas was vanaf 1850 meer dan 40 jaar biljartleraar in “Cercle du Commerce”. Hij speelde sterke effectstoten met grote vaardigheid. In 1856 speelde Nicolas een partij over 400 punten tegen Berger, hij won deze partij met glans. Enige tijd later won hij ook van Hector. Hector was toen de sterkste amateur van Parijs. Wegens zijn overwinning over de niet beroepsspeler werd Nicolas zeer gevierd. Te vermelden daartoe is, dat Hector met de profs gelijk op speelde. Het is overigens karakteristiek voor deze vroegere tijd, waar het biljartspel zich nog in zijn eerste ontwikkeling bevond, dat de beste amateurs in speelsterkte niets of bijna niets onderdeden voor de professionals.
De ook eerder genoemde beroemde speler Louis Barthélemy was eerst werkzaam bij Berger in ‘Palais Royal” te Parijs. Lange tijd hing daar zijn foto aan de wand, met daaronder geschreven:
“Louis Barthélemy, leerling van Berger”. Later speelde hij in “Cafe du Sentier”, Boulevard Poissoniere. Ook daar hing zijn portret met daarboven geschreven: “Le plus beau joueur du monde est ici”. Hij was specialist in de krachtigste stoten en de moeilijkste masses. Eugene Mangin zei van hem het volgende: “Iedere avond speelde Barthélemy meerdere partijen over 100 punten, maar de laatste 50 punten werden uitsluitend gescoord uit grote masses”. Het enthousiasme onder de toeschouwers kende geen grenzen, als hij een kopstoot over 5 of 6 banden uitvoerde of als hem een carambole lukte uit een massé, waarbij de speelbal 2 – 3 meter moest afleggen alvorens te kunnen caramboleren. Natuurlijk zou het onmogelijk geweest zijn op dit biljart, waarvan het laken door de krachtige kopstoten vele putten had, 20 punten in “serie américain” te maken.
Louis Barthélemy had een broer, die wat zwakker speelde als hij, maar toch ook een meester op het groene laken was. Ferdinand Barthélemy hield zich overwegend bezig met het uitproberen van kunst- en fantasiestoten. In de uitvoering daarvan bracht hij het tot groot meesterschap.
Hij beheerste namelijk die fantasiestoten, waarbij de speelbal met de keu tweemaal geraakt werd. Dus nadat hij gestoten had werd de bal in zijn loop nog eens gestoten om daarna te caramboleren. In een partij waren deze stoten natuurlijk niet geldig, zij werden dan ook alleen als demonstratie getoond.
Verder moet uit de jaren 50 nog vermeld worden, Eugene Mangin. Hij werd op 17 januari geboren in Ligny bij Bar-le-Duc, waar zijn ouders een café bezaten. Hij kwam in 1858 naar Parijs, waar hij zich aansloot bij Claudius Berger. Hij was de sterkste speler voor Vignaux en tevens de beste theoreticus en leermeester onder de Franse biljartmatadors.
Door op reis te gaan deed Mangin ook veel voor de vooruitgang van het biljartspel. Hij gaf van 1862 -1872 demonstraties, niet alleen in veel steden van Frankrijk, maar ook nog in België, Zwitserland, Zuid-Duitsland en Engeland. In 1872 opende hij een zaal in de Rue Godot-de-Mauroy en in 1876 begon hij een zaak in de “Passage des Panoramas” te Parijs. Tegen het eind van de jaren 80 verkocht hij alles, en trok zich terug in Asnieres bij Parijs. Daar werkte hij tot zijn dood in 1906 alleen nog als leraar. Hij gold als een zo grote autoriteit in het biljartspel, dat zelfs de beroemde Amerikaanse kampioen Slosson, die in 1870 in de biljartarena verscheen, hem in Februari 1882 om raad kwam vragen. Dit was kort voor de sensationele match Vignaux – Slosson, waarover later meer.
In 1904 deelde Mangin mee, dat een halve eeuw terug de gatenbiljarts in Parijs nog overheersten. Dat de biljarts in zijn zaak in de “Passage des Panoramas” (de latere “Academia Vignaux”) nog in het jaar 1876 banden hadden die bestonden uit over elkaar gelegde stroken doek. In 1878 liet hij rubber banden aanbrengen van de Amerikaanse biljartfabriek Saint -Martin – Palisson. Verder deelde de oude meester nog mee dat hij de eerste speler in de wereld was die een serie van boven de 100 gespeeld had. Deze serie bedroeg 108 punten en werd door Mangin gemaakt in 1860 in “Casino de Vichy”.
In 1864 speelde hij met de 20 jaar oudere Romain op een biljart met doekbanden van 3.30 meter lengte een partij van 300 punten. Hij won die partij met 123 punten voorsprong.
Voordat Vignaux in 1874 voor de eerste keer naar Amerika vertrok, bezocht hij eerst nog Mangin om hem te zien spelen. Mangin vertelde hem dat zijn hoogste serie tot op dat moment 304 was. Een hogere serie was Vignaux niet bekend.
Op 15 augustus 1879 maakte Mangin, op een van zijn met nieuwe banden uitgevoerde biljarts, de hoogste serie die hij ooit bereikte: 724 caramboles. Zonder hoekserie en zonder “serie américain”, welke toen in Parijs nog door niemand gespeeld werd.
Door Mangin en andere Franse meesters nam het carambolespel in de jaren 60 zo’n grote vlucht, dat het ook in de Verenigde Staten en Canada in opkomst kwam.
Zoals al eerder vermeld, werd in Amerika de zogenaamde vierbalpartij gespeeld. Maar de demonstraties van Berger gaven de stoot tot de invoering van de Franse partij.
De eerste officiële match in Amerika, volgens de regels van de Franse partij (3 ballen), vond op 8 april 1864 plaats, in de “Irving Hall” te New York City. De tegenstanders, niet de beste spelers in die tijd, waren Peter Braisted Jr. en William H. Freeman. De opbrengst van deze voorstelling kwam ten goede aan de “Workingwomen’s Protective Union”.
Er werd gespeeld op een viergaten biljart met een afmeting van 6 x 12 voet. Resultaat: Braisted 100, Freeman 79.
Voordien waren er ook al vele partijen volgens Franse speelwijze gespeeld, zowel tussen profs als amateurs. Maar deze waren niet officieel, en kwamen zonder aankondiging tot stand in biljartzalen. Ook werd er wel gespeeld voor genodigden. In 1865 kwam de Parijse biljartkunstenaar Pierre Carme naar New York. Hij was de tweede Franse professional (na Berger) die de Atlantische Oceaan overstak. Carme, wiens loopbaan als beroepsspeler in 1862 begon, was een groot kenner van het seriespel en was bijzonder vaardig in fantasiestoten. Carme heeft voor de verbreiding van de biljartsport veel gedaan. Hij heeft van alle Franse biljartmeesters de meeste reizen ondernomen. Van de V.S. ging hij naar Cuba en van daar naar Mexico. Verder bereisde hij de Zuid-Amerikaanse Staten, zoals Brazili6, Chili en Peru. Vervolgens Australia, China, Japan, Voor- en Achter India, Nieuw Zeeland en tot slot Zuid Afrika. In Kimberly opende hij een biljartzaal met vier biljarts. Later verkocht hij alles weer voor een goede prijs en keerde naar Frankrijk terug.
Nadat Carme in Amerika was aangekomen speelde hij op 5 oktober 1865 een partij met drie ballen tegen de beroemde vierbalspeler Dudley Kavanagh, de sterkste speler van die tijd in Amerika.
Gespeeld werd in “Gallaghers Hall” te New York City.
Resultaat: Carme 250 punten in 101 beurten, een gemiddelde van 2.48. Zijn hoogste serie was 19. Kavanagh 24 punten, hoogste serie 15.
Het gebruikte biljart had geen gaten en was 5,5 x 11 voet groot. Doorsnede van de ballen was 58,75 mm.
Op 4 november 1865 speelden de beide meesters een partij met vier ballen in de “Irving Hall” te New York. Ballen en tafel waren van dezelfde afmeting, alleen was de tafel nu voorzien van vier gaten.
Resultaat: Kavanagh 1500, gemiddelde van 25, hoogste serie 132. Carme 1339, hoogste serie 178.
Hieruit blijkt, dat voor de toenmalige meesters de Amerikaanse vierbalpartij bijna 10x zo gemakkelijk te spelen was dan de Franse carambolepartij met drie ballen. De Amerikaanse vierbalpartij werd dan ook spoedig daarna nergens meer gespeeld in de V.S.
In 1870 kwamen in Amerika kleinere biljarts in gebruik. De maten waren 5 x 10 voet, ofwel 310 cm. lang en een binnenmaat van 284 x 142 cm.
De eerste wedstrijd daarop gespeeld vond plaats in de “Plates Hall” in San Francisco op 12 januari 1871. Tegenstanders waren de Amerikaanse professionals J. Dion en Deery, beiden hadden 500 dollar ingezet. Dion won deze partij met 500 caramboles, moyenne 3.60 en een hoogste serie van 46. Deery behaalde 474 caramboles en een hoogste serie van 37. De ballen hadden een doorsnede van 60 – 62 mm. Ballen van deze grootte werden in bijna alle later gespeelde wedstrijden en toernooien, niet alleen in Amerika maar ook in Europa, voor het carambolespel benut. Evenzo werden ook de 10 voets tafels in Amerika en Frankrijk voor officials wedstrijden voorgeschreven.
In de volgende verslagen over Amerikaanse en Franse wedstrijden worden dus de maten weggelaten, tenzij andere maten worden gebruikt.
De volgende wedstrijd in Amerika die vermeldenswaard is vond plaats op 21 januari 1871, tussen Peyraud-Rudolphe en Albert Garnier uit Frankrijk, in de “Apollo Hall” te New York.
Er werd gespeeld op een tafel van 5,5 x 11 voet, zonder gaten.
Rudolphe scoorde 600 caramboles met een moyenne van 5.46 en een hoogste serie van 72. Garnier, die een voorgift kreeg van 90 caramboles, kwam tot 510 caramboles met een serie van 28. Hoekspel was toegestaan. Dat hoekspel behoeft een verklaring. Wanneer 2 ballen vast lagen in de hoek, kon men door zeer dun te spelen de speelbal steeds heen en weer drijven. Men mocht dat onbeperkt doen. Hoewel het toegestaan was zag men zo’n serie niet veel. In de meeste wedstrijden lukte het de spelers namelijk niet om de ballen in die gunstige positie te krijgen. In de partij tussen Rudolphe en Gamier kwam deze serie dan ook niet voor.
Het eerste toernooi waarbij de hoekserie niet toegestaan was werd 19 oktober 1870 in Chicago gespeeld. Frank Parker en Henry Rhines speelden daar tegen Peter Snyder en J.W. Coon. Dit was dus de eerste keer dat er van een teamwedstrijd sprake was.
Parker en Rhines wonnen met 400 caramboles tegen 264. Bij de meeste wedstrijden die daarna van 1871 – 1873 gespeeld werden was het hoekspel verboden. En vanaf 23 Juni 1873, op welke dag het eerste toernooi om het wereldkampioenschap begon, was het hoekspel absoluut niet meer toegestaan.
De hoeken werden toen door twee krijtlijnen van 4,5 inch begrensd. In dat vierkant van 4,5 x 4,5 inch mochten maar 3 caramboles gemaakt worden, meerdere caramboles daarin gemaakt waren ongeldig. De krijtlijnen liet men later weer vervallen, maar de regel bleef bestaan, dus niet meer dan 3 caramboles in de hoek.
Peyraud-Rudolphe was de derde Franse professional die Amerika bereisde. Ook bezocht hij vale andere landen, zoals België, Holland, Duitsland, Oostenrijk, Engeland, Rusland, de Balkan, Noord- en Zuid – Amerika, Australia, India, Japan, Nieuw Zeeland en een deel van Afrika.
In 1868 was Peyraud-Rudolphe al naar Amerika gekomen. In Chicago speelde hij met zijn landgenoot Carme een vierbal- en een driebalpartij die hij beide won.
Albert Garnier speelde als jongen al voortreffelijk biljart. Zijn vader had namelijk van Berger diens café “Au Palais Royal” gekocht, hij zag Berger vaak spelen en leerde veel van hem. In 1873 behaalde Garnier in New York de titel “Wereldkampioen van het carambolespel”. In dat wereldkampioenschap won hij vier partijen. Zijn beste partijmoyenne was 12.00, algemeen moyenne 9.32 en hoogste serie 113. Zijn tegenstanders eindigden als volgt: 2. C. Dion (Montreal), 3. Daly (New York), 4. Ubassy (Parijs), 5. J. Dion (Montréal), 6. Deery (New York). De partijen gingen over 300 caramboles.
Terwijl de biljartsport in de V.S. vaste voet kreeg, waartoe de Franse experts veel hadden bijgedragen, was de biljartsport in Frankrijk ook niet stil blijven staan. Er waren nieuwe spelers opgedoken, die zich voor de verdere ontwikkeling van het spel erg verdienstelijk maakten.
Desire Lemaire was een der gevierde kunstenaars, die tijdens het tweede Franse keizerrijk in de biljartarena verschenen waren. In het jaar 1862 speelde hij tegen Romain een match over 2000 punten. Deze match werd over meerdere dagen uitgesmeerd. Dit was de eerste keer dat een match op het groene laken plaats vond, die met onderbreking op meer als een dag of avond werd gespeeld. Desire Lemaire won deze match.
Fr. Ubassy was de leraar van de grote Vignaux. Tijdens de wereldtentoonstelling van Parijs in 1867 bestreed hij Charles Burger in een grote match over 4000 punten. Hij won deze match met een verschil van 700 caramboles. In de biljartclub “Rue Royale” speelde hij met dezelfde tegenstander een partij over 500 caramboles, nu verloor hij met een verschil van 1 carambole.
Kort na de Duits-Franse oorlog vertrok Ubassy naar New Orléans. Vandaar ging hij naar Chicago en New York. In New York nam hij in juni 1873 deel aan het toernooi om het wereldkampioenschap.
Zoals al vermeld werd hij in dat toernooi vierde. Daarna keerde hij naar Frankrijk terug, maar reisde in 1874 samen met Vignaux weer naar New York. Vanwege zijn prachtige spel noemde men hem daar de “Tovenaar van het Biljart”. Hij was erg sterk in de uitvoering van klotsstoten. Met grote zekerheid speelde hij, via een vast aan band liggende bal, zijn speelbal over drie of vier banden.
Dan was er nog Digne in Montpellier, die ook nog in Marseille en Parijs speelde. Tenslotte was hij werkzaam in Parijs. In “Cafe Pere” to Parijs maakte hij eens een serie van 2050 caramboles in een der hoeken van het biljart.
August Minot was in zijn tijd, in de jaren 60 van de vorige eeuw, ook bekend door een hoekserie. Hij bracht het in dit geduldspel tot een serie van 919 caramboles. Deze serie volbracht hij in “Cafe Zur neuen Post” op de hoek van de Boulevard Sebastopol en de Rue de Rivoli, alwaar een verslag werd gemaakt van deze partij. Hij liet ook van zich spreken door de uitvinding en de vertoning van tot die tijd onbekende fantasie-krachtstoten. Zijn zekerheid in de uitvoering van zulke stoten grensde aan het fabelachtige. Onder andere maakte hij stoten over negen banden.
Léon Goffart werd in 1842 te Seraing in België geboren. Aan grote toernooien heeft hij nooit deelgenomen. Hij was hoofdzakelijk kunst- en fantasiespeler. Sinds de jaren 60 had Goffart in België, Frankrijk, Holland, Zwitserland, Duitsland, Oostenrijk en andere landen talloze voorstellingen gegeven. Ook zij die geen biljart speelden hadden veel belangstelling voor deze voorstellingen, waardoor het edele spel veel vrienden kreeg. Hij gold als onovertroffen in het fantasiespel. Maar ook als partijspeler kon hij goede verrichtingen optekenen. Series van 100 – 200 punten waren bij hem geen zeldzaamheid. In Duitsland bereikte hij in 1884 te Bremen een hoogste serie van meer dan 400 caramboles. Ook in Amerika gaf hij in de 80er jaren demonstraties in kunststoten. Parijs was zijn belangrijkste verblijfplaats.
Dat de Fransen op het gebied van de biljartsport voorlopig de eersten bleven, leren ons niet alleen de resultaten van het in 1873 in Amerika gespeelde eerste grote toernooi om het wereldkampioenschap. Maar ook de matches die in aansluiting daarop plaats vonden, zoals het toernooi voor het kampioenschap van Amerika in 1874, bewezen dat de Fransen nog steeds de beste spelers waren.
Het wereldkampioenschap werd van 23 – 30 Juni 1873 gespeeld in de “Irving Hall” te New York.
Het algemeen gemiddelde der deelnemers was als volgt: Garnier 9.32, C. Dion 7.54, Daly 7.01, Ubassy 8.53, J. Dion 5.60 en Deery 6.08.
De partijen gingen over 300 caramboles. Garnier werd winnaar, zijn hoogste serie was 113.
Deze serie van Garnier was niet de eerste boven de 100 die in Amerika gespeeld werd. Die eer gaat naar J. Dion uit Montreal. Hij speelde op 22 en 23 november 1871 in het “National Theatre” te New Orléans tegen Henry Miller twee partijen over 500 punten. In de eerste partij maakte hij een serie van 105 en in de tweede een serie van 107. Bij deze partijen was de hoekserie niet verboden.
Garnier moest zijn titel weer verdedigen. En wel op 2 december 1873 tegen C. Dion, daarna op 30 Januari 1874 tegen Ubassy en op 3 April 1874 tegen Daly. Hij won op overtuigende wijze alle drie matches. Tegen het eind van 1874 werd hij uitgedaagd door Peyraud-Rudolphe, deze ontnam hem op 10 december de titel. Op 22 februari 1875 moest Rudolphe zijn titel weer afstaan aan Vignaux. Laatstgenoemde vijf partijen werden gespeeld in de “Tammany Hall” te New York.
Op 3 maart 1876 probeerde de Amerikaan Sexton om Vignaux zijn titel te ontnemen. De partij ging over 600 punten. Sexton slaagde niet, hij bleef staan op 459 en Vignaux behield zijn titel met een gemiddelde van 19.35. Buiten de voortreffelijke resultaten van Garnier in het wereldkampioenschap van 1873 is nog te vermelden dat hij de eerste was die in Amerika een partijgemiddelde van meer dan 10 behaalde. Dit gebeurde op 7 december 1871 in de “Corinthian Hall” te Titusville. Hij speelde toen een partij tegen Daly, en bereikte de voorgeschreven 500 punten met een gemiddelde van 10.42 en een hoogste serie van 80.
Het reeds eerder genoemde kampioenschap van Amerika werd van 4 – 13 november 1874 gespeeld in de “Tammany Hall”, New York. De hoeken, waarin maar 3 caramboles gemaakt mochten worden, werden voor dit toernooi vergroot tot 5,5 x 5,5 inch. Het spel werd dus moeilijker. De spelers hadden ieder $500 ingezet. De titel “Kampioen van Amerika” ging Haar Vignaux uit Parijs. Vignaux was de beroemdste Franse speler die ooit in de biljartarena verschenen was.
Het biljarttijdschrift “La Revue du Billard”, uitgegeven door de Amerikaanse biljartfabriek The Brunswick-Balke-Collender Co., noemde hem in 1895 “De beste speler van onze tijd”. Vignaux vertegenwoordigde vanaf het begin van zijn loopbaan als biljarter gedurende 20 jaar het Franse biljartspel. Hij stond alleen tegenover de beste Amerikaanse spelers. Geen landgenoot van gelijke kracht stond hem daarbij terzijde. Hij doorstond dit glanzend, want in die 20 jaar was er geen Amerikaan die beter speelde dan hij. In het kampioenschap van Amerika won hij de meeste partijen. Zijn algemeen gemiddelde was 10.53, hoogste serie 159. Van de inzet kreeg hij als winnaar het niet geringe bedrag van $1351.
De Amerikaan Daly, die in1873 derde werd in het wereldkampioenschap, speelde zijn eerste partij met drie ballen op 6 november 1871 en wel met een moyenne van 4.27 en een hoogste serie van 44. Hij verbeterde daarna zijn spel erg snel. In de “Kingsburg Hall” te Chicago vond van 10 – 21 november 1873 een toernooi plaats met een prijzengeld van in totaal $3100. In dit toernooi maakte Daly een serie van 153, zijn algemeen gemiddelde was 7.44. Garnier werd winnaar, Ubassy tweede. Daly kwam op de vierde plaats.
De resultaten van de Amerikanen toonden aan dat ze langzamerhand op weg waren van gelijke kracht te worden als hun Franse leermeesters. En het gebeurde al erg snel dat de Amerikanen gelijkwaardig werden aan de Fransen.
Van 15 – 22 november 1875 werd het eerstvolgende grote internationals toernooi gespeeld in de “Tammany Hall” te New York. Dit was het zogenaamde Garnier Toernooi, waarvoor een vriend van Garnier, George L. Lorillard, $3500 beschikbaar had gesteld. J. Dion won dit toernooi met een moyenne van 9.43. Eerste prijs was $1500. C. Dion ($1000) werd tweede en Garnier ($333) legde beslag op de derde plaats. Opmerkelijk was het dat Daly, die maar twee partijen won, met het hoogste gemiddelde van 12.32 eindigde.
Van 15 – 27 mei 1876 werd te Philadelphia in de “Horticultural Hall” de volgende grote wedstrijd uitgevochten. Ter verdeling aan de vijf beste spelers stelde Frank Queen, uitgever van de “New York Clipper”, $1000 beschikbaar. Biljartfabrikant H.W. Collender voegde hier nog $4000 aan toe.
Ditmaal kwam de Amerikaan Sexton aan de top. Voor hem een eerste prijs van $2000 en een moyenne van 14.73. Gamier won $1200 en zijn moyenne was 13.78. Derde was Slosson ($800) 13.48. Vierde J. Dion ($600) 14.26 en vijfde Daly ($400) 13.04. De partijlengte was 300 caramboles.
Terwijl zulke prijstoernooien in veel hoofdsteden van de V.S. schering en inslag waren en er vaak kampioenswedstrijden werden georganiseerd, hoorde men niets van dergelijke evenementen in Frankrijk. Eerst later zouden soortgelijke wedstrijden ook in Parijs georganiseerd worden. Voor de ontwikkeling van het biljartspel tot een werkelijke sport marcheerde Amerika dus vooraan. In het bijzonder heeft de grote Amerikaanse biljartfabriek The Brunswick-Balke-Collender Co. daartoe bijgedragen.
Het toernooi van mei 1876 viel niet alleen op door z’n hoge geldprijzen en door het felt dat twee Amerikanen de hoogste moyennes bereikten. Maar het was de eerste keer dat in een officiële wedstrijd een “serie américain” werd gespeeld. De Amerikanen noemden dit “straight forward railing” of afgekort “straight rail”. Sexton speelde namelijk volgens dit systeem een serie van 287 en een van 251. In die tijd een sensatie van de eerste orde.
William Sexton was van 1875 -1878 een van de sterkste spelers van Amerika. Nog eenmaal kwam hij in een toernooi aan de top. Dat was in januari 1878 te New Orléans, hij bereikte daar een algemeen gemiddelde van 22.37 en een hoogste serie van 297. Zijn hoogste serie in een officiële partij bedroeg 417. Dat gebeurde in het “Globe Theatre” te New Orléans op 5 januari 1877. Hij speelde toen een partij van 1800 caramboles tegen Slosson. Zijn moyenne was 24.32. Slosson kwam tot 976 caramboles.
In 1879 tijdens het tweede toernooi om het wereldkampioenschap viel Sexton aanzienlijk terug. Dit kampioenschap werd gewonnen door de Amerikaan Jacob Schaefer. Hij won al zijn partijen (7), speelde een hoogste serie van 376. Zijn beste partijmoyenne was 85.71 en hij eindigde met een algemeen moyenne van 28.19. De eerste prijs was $1000. Slosson werd tweede met het beste algemeen moyenne van 37.60, en hij speelde de hoogste serie in dit toernooi, 464. Sexton werd derde met 14.86 en Daly vierde met 18.76. De partijlengte bedroeg 600 caramboles en er werd gespeeld in het “Cooper Institute” te New York van 23 januari – 10 februari 1879.
Jacob Schaefer en George Slosson waren nu de beste spelers in Amerika, zowel in de vrije partij als ook spoedig in de overige spelsoorten die in opkomst waren.
Tegen het eind van 1879 toen de hoeken door een schuine lijn werden afgebakend en later bij het bandspel zou Sexton nog enige triomfen vieren. Schaefer en Slosson konden hun hoge series en moyennes natuurlijk alleen maar bereiken door toepassing van de “serie américain”. Zij speciaal, waren in staat in zeer korte tijd daarin een zodanige vaardigheid te verkrijgen, dat zij de overige Amerikaanse spelers in de vrije partij voortaan ver achter zich lieten. Zo maakte Schaefer al in de match over 1000 punten van 15 mei 1879, in welke hij de titel van wereldkampioen tegen Slosson moest verdedigen, een hoogste serie van 690 bij een gemiddelde van 333.33 !!! Slosson kwam maar tot 44 caramboles met een hoogste serie van 21. Hij had namelijk niet het geluk om de ballen voor een “serie américain” bij elkaar te krijgen. De beide meesters, die nu de grote sterren aan de Amerikaanse biljarthemel waren, zouden van alle professionals het meeste in wedstrijden tegen elkaar spelen.
Van de Fransen was er in die tijd maar één die de “serie américain” met dezelfde volmaaktheid speelde als Schaefer en Slosson. Dat was Vignaux, de sterkste speler van Frankrijk. Hij en Slosson waren het dan ook die in 1880 in staat waren, door gebruik te maken van het Amerikaanse seriespel, de eerste series boven de 1000 tot stand te brengen. Er was tussen hen beiden een match van 4000 punten overeen gekomen, die van 10 – 14 april 1880 in de zaal “Cremorne” te Parijs gespeeld zou worden. Om in deze match hun hele kunnen te tonen, trainden zij voordien gedurende meerdere weken zeer intensief. Speciaal oefenden zij zich in de “serie américain”, omdat de uitslag van de partij nu enkel en alleen afhing van de mate waarop een van de twee de serie beheerste. Kort voor de match heette het dat zowel Slosson als Vignaux tijdens die training series van meer dan 1000 gemaakt hadden. Veel biljartvrienden scheen dit ongelooflijk, en met veel spanning werd de strijd tussen beide matadors tegemoet gezien.
Toen de eerste speelavond aanbrak, stroomden vele honderden toeschouwers de zaal in om aldaar de grote internationals tweekamp te kunnen meebeleven. Zij wilden wel eens zien of de heren de verhalen over de in training gemaakte geweldige series ook in de praktijk konden waarmaken. Het bewijs moest geleverd worden door deze spelers, Slosson en Vignaux. En zij lieten het publiek zien dat het mogelijk was uren lang, stoot voor stoot, de ballen zodanig te spelen dat zij steeds dicht bij elkaar en aan de band bleven. Langs de band spelend, soms een paar maal het biljart rond, werden de series gemaakt. Vignaux maakte een hoogste serie van niet minder dan 1531 en Slosson kwam tot een serie van 1103.
Het moyenne van Vignaux was 80, Slosson’s gemiddelde was 62.40. Toen Vignaux zijn kolossale serie voltooid had, brak een stormachtig langdurig applaus los.
De biljartsport vierde op dat moment haar hoogste triomf. Terwijl in de 70er en 80er jaren de biljartsport in Amerika en Frankrijk reeds in hoge bloei stond, doken in Midden-Europa de eerste professionals op.
Franz Wrnak uit Bohernen en Georg Mösslacher uit Karintië. De laatste bereisde in de jaren 70 als eerste Midden-Europese professional Duitsland, en gaf in talrijke steden demonstraties in het kunst- en fantasiespel. Voordat Mösslacher naar Duitsland kwam, bezat hij samen met Wrnak een biljartacademie in Wenen. Wrnak volgde Mösslacher spoedig naar Duitsland en kreeg daar bekendheid als leider van de biljartzaal in “Cafe Reichskanzler” to Leipzig. Voordien had hij in Wenen een biljartboek geschreven, waardoor hij in de Oostenrijkse biljartwereld bekendheid had gekregen.
Op 16, 17 en 18 februari 1883 speelden deze twee in Berlijn in “Hotel Janson” een match om de titel “Biljartkampioen van Duitsland”. Er werd gespeeld op een tafel van 7,5 voet. Mösslacher behaalde de titel. De voorgeschreven 2000 caramboles maakte hij met een moyenne van 6.83 en een hoogste serie van 70. Wrnak kwam tot 1741 caramboles. Zijn hoogste serie was 50 en zijn gemiddelde 5.94. Zij toonden in deze match niet al hun kunnen, want hun spel werd bijzonder ongunstig beïnvloed door de slechte verlichting van het biljart. Wrnak zou een revanche krijgen. Maar het kwam er niet van, hij stierf op 27 Juni 1883.
Behalve in Oostenrijk was Mösslacher ook in Hongarije leider van een biljartzaal geweest, en wel in het Boedapester “Cafe Krone”. Dat was in 1868, en behalve hij was er in de Hongaarse hoofdstad nog een biljartkunstenaar werkzaam. Moritz Fleischer uit Galicië, die zich later meestal in Duitsland ophield. Tot in deze jaren zag men in Hongarije nog uitsluitend gatenbiljarts, Peyraud-Rudolphe bracht in 1868 het eerste France biljart met rubber banden naar Boedapest, alwaar hij het voor 1000 franc verkocht aan de eigenaar van “Cafe Venezia”.
In Duitsland deed zich de van Frankrijk uitgaande invloed met betrekking tot de afschaffing van de gatenbiljarts al heel wat vroeger gelden. En speciaal in Berlijn waren rond 1850 de gatenbiljarts verdwenen. Langzamer en later kwam het einde van de gatenbiljarts in Oostenrijk, en nog later in Hongarije.
Vanuit Berlijn, waar hij meestal verbleef, reisde Mösslacher door heel Duitsland. Ook bezocht hij vele landen van Europa, zoals Turkije, Italië, België, Holland en Engeland. Daardoor droeg ook hij veel bij tot de bevordering van het biljartspel. Zijn hoogste serie maakte hij in 1891 in Wenen. Hij speelde tegen een amateur een partij over 200 punten. Nadat zijn tegenstander de beginstoot gemist had, maakte Mösslacher de partij in één beurt uit. Op verzoek van zijn tegenstander speelde hij de serie uit en kwam tot 309.
Van 1877 – 1888 was hij biljartpachter in “Cafe Bauer’ in Berlijn. Onder andere was hier de eerder genoemde Moritz Fleischer zijn assistent. Fleischer blonk uit in het bandspel en beheerste talrijke kunst- en fantasiestoten.
Andere spelers van betekenis waren nog de Oostenrijkers Kremser, Kaufmann, Etscher en Schoswald, de Duitser Reiners en de zich in Midden-Europa gevestigde Fransman Gabriel Robert de Bremond. Verder werden in de jaren 80 nog bekend Woerz uit München, Paul en Hermann Algner uit Silezië en Hirschfeld uit Galicië.
Van deze spelers waren het de Oostenrijkers Kaufmann en Etscher, die na jarenlange oefening als eersten in staat waren de Amerikaanse serie met een zekere volmaaktheid te spelen.
Evenwel waren de prestaties van de beste Duitse en Midden-Europese spelers in vergelijking met de Franse en Amerikaanse meesters terecht zwak te noemen. Zij bereikten bij lange na niet die series en moyennes die de Fransen en Amerikanen tot stand brachten, hoewel zij op 8 voets tafels speelden. Tafels van 10 voet waren er in Duitsland toen nog niet.
Caféhouder Kremser won in juli 1881 het kampioenschap van Oostenrijk dat in Wenen gespeeld werd. Als hoogste serie werd voor hem 56 genoteerd.
De eerste serie boven de 100 in Duitsland maakte Wrnak in maart 1880 in “Cafe Reichskanzler” te Leipzig. Hij gaf de beste speler van de stad, in een partij over 100 punten, een voorgift van 50. Hij beëindigde de partij in één beurt, speelde zijn serie uit en kwam tot 113. De grootste serie die hij ooit speelde was 183.
Van 9 – 11 februari 1883 werd in Wenen in de “Silbersaal des Musikvereins” het toernooi om het kampioenschap van Oostenrijk – Hongarije gespeeld. Deelnemers waren Kaufmann, Kremser en Etscher. De lengte der partijen was vastgesteld op 500 caramboles. Kaufmann werd kampioen, hij won beide partijen. Moyennes 13.51 en 15.63, en hij maakte series van 79 en 84.
In “Zinggs Hotel” te Hamburg speelden Etscher en Reiners van 16 – 18 augustus 1884 een match van 2000 punten. De winst ging naar Etscher met een hoogste serie van 78 en een gemiddelde van 13.25.
In deze tijd werden er in Amerika heel wat betere prestaties verricht. Zo speelden Catton en MacLaughlin in december 1884 in de “Central Music Hall” in Chicago een match over 3000 punten met series van 933 (Catton) en 942 (Mac Laughlin). Catton maakte de 3000 caramboles met een gemiddelde van 31.58. Mac Laughlin kwam tot 2307 caramboles.
Een nog betere prestatie werd geleverd in de match tussen Mac. Kenna en Eames, die werd gespeeld op 20 en 21 december 1887 in de “Bumstead Hall” te Boston. Mac Kenna maakte de voorgeschreven 5000 punten met een gemiddelde van 416.67 en series van 2572 en 2121. Eames maakte in het geheel maar 45 caramboles. Laatstgenoemden waren amateurs. En in aanmerking genomen dat zij op grote 10 voets tafels speelden, vertoonden zij toch een beter spel dan de Midden-Europese professionals van die tijd. Dit kon men ook constateren uit de resultaten die behaald werden in de eerste drie toernooien om het amateurkampioenschap van Amerika. Deze toernooien werden in 1887,1888 en 1889 in de “New York Racquet Club” gespeeld. In het eerste toernooi bracht het de winnaar, Orville Oddie, tot een algemeen gemiddelde van 11.03 en een hoogste serie van 183. De beide volgende kampioenschappen won Oddie eveneens. Moyenne 7.69 resp. 8.56, hoogste serie 109 resp. 194. Deelnemers aan het derde toernooi waren verder Townsend (moy. 7.57, serie 138), Maginniss (moy. 5.68, serie 94) en Dr. Jennings (moy. 5.31, serie 101).
Terwijl rond 1890 de Duitse spelers zich in het spel nog niet erg veel verbeterd hadden, boekten de Amerikaanse amateurs een aanzienlijke vooruitgang. Onder andere werd dit duidelijk in een amateurtoernooi dat van 10 – 22 maart 1890 gespeeld werd in zaal “Daly” te Brooklyn. In dit toernooi bereikten Townsend, Haskell en Keeney algemene moyennes van 9.83, 6.65 en 5.49. Hoogste series waren respectievelijk 257, 171 en 135. Townsend behaalde zelfs in een partij (500 caramboles) een gemiddelde van 17.24.
Ook de Amerikaanse professionals deden nog steeds van zich spreken. In een toernooi dat op 29,30 en 31 met 1890 in San Francisco werd gespeeld, speelde Schaefer een partij over 3000 punten tegen Mac. Cleery. De partij duurde vier beurten, een gemiddelde dus van 750. Schaefer maakte in deze partij een slotserie 2996.
Daarna speelde Mac. Cleery op dezelfde tafel tegen Ives. De lengte van de partij was eveneens 3000 caramboles. Mac. Cleery won met een moyenne van 176.46 en speelde een hoogste serie van 982, zijn tegenstander kwam tot 17.48 met een hoogste serie van 717.
De spelers in Duitsland waren niet zoveel vooruit gegaan, maar ze bleven toch niet stil staan. De besten onder hen beoefenden het spel intensief, en bestudeerden het zoveel als mogelijk was. De wedstrijden, die in de eerste helft van de 90er jaren plaatsvonden, lieten dan ook een aanmerkelijke verbetering van het spel zien.
Rond 1890 traden nog meer spelers in Duitsland en Oostenrijk-Hongarije op de voorgrond, zoals Trebar uit Hongarije. En verder nog Sztanoj in Boedapest, Rath in Leipzig en Kalfas in Rheinland.
Johann Trébár stond in het begin der 90er jaren onbetwist aan de leiding van de Midden-Europese biljarters. In mei en juni 1892 stond de biljartwereld in Midden-Europa in verbazing. In het “Engelse Café” in München speelde Trébár partijen tegen amateurs, waarin hij series maakte van 394, 316, 493 en 353. Series van deze hoogte waren tot die tijd in Duitsland nog nooit opgetekend. In 1895 ontwikkelde hij zich tot een seriespeler par excellence, welke buiten Hugo Kerkau zijns gelijke in Duitsland niet had. Zijn toernooien met Kerkau, waarover later meet, behoorden tot de opmerkelijkste die in Midden-Europa gespeeld werden.
De Oostenrijker Aloys Kaufmann speelde in 1892 een match van 2000 caramboles tegen zijn landgenoot Etscher. Er werd in Wenen gespeeld op 28 en 29 november. Kaufmann werd winnaar met series van 312, 302, 287, 212 en 201. Zijn algemeen gemiddelde was 68.97. Etscher bleef staan op 1612 caramboles met een gemiddelde van 55.59. Zijn hoogste series weren 408 en 261.
Ook van de Duitse amateurs zijn reeds uit de tijd van 1890 -1895 opmerkelijke resultaten bekend. Zo verwekte de prestatie van de amateur Hillebrand uit Keulen algemene bewondering in de Duitse biljartwereld. Op 2 mei 1892 speelde hij namelijk in het” Wiener Café Central” in Mannheim een serie van 255, en bracht daarmee het Duitse amateurrecord op zijn naam.
In deze tijd kwamen er in verschillende Duitse steden amateurs naar voren die het presteerden series boven de 100 te spelen. O.a. speelden in oktober 1893 de amateurs Lackmann en Klingmann in de biljartzaal van ” Adolf Zapletal”, Frankfurt am Main, series van 113 resp. 135.
Een niet minder sterke amateur was Lemke uit Hamburg, hij speelde in 1894 in een partij tegen Paul Algner een serie van 112.
In Oostenrijk bleef men niet achter. Op 1 april 1892 werd in Wenen opgericht de “Wiener Amateur Karambol Club”. Daar lieten Paul Schwartz en Hugo Seip van zich spreken. In een clubtoernooi in 1893 speelde Schwarts een hoogste serie van 159 en behaalde een gemiddelde van 20.
Als Hongaarse amateurs uit die tijd zijn vermeld A. Roggenstein, R. Feigl en O. Böhm. In de winter van 1892 zijn van hen series opgetekend van resp. 165, 125, 135. De amateur Adorjàn presteerde het zelfs in juni 1893 een serie van 387 te maken. In 1896 werd deze speler professional.
Tegen het einde van 1894 en in 1895 verbeterden de Duitse spelers hun prestaties aanzienlijk. Ook verscheen er een nieuwe nog erg jonge speler op het plan, Hugo Kerkau, geboren in de oudejaarsnacht van 1874 op 1875 in Hamburg. Hij zou spoedig op de voorgrond treden. Hij ontwikkelde zich verbazingwekkend snel. In “Café Royal” in Leipzig, waar hij biljartleraar was, speelde hij op 23 September 1894 drie series boven de 200. Twee dagen later zijn eerste serie boven de 300, en wel 321. Op 23 oktober 1894 speelde hij een serie van 417 in een partij over 1000 caramboles, welke hij met een gemiddelde van 71.42 beëindigde.
In deze tijd gelukte het Wilhelm Rath, biljartleraar van “Cafe Panorama” te Leipzig, een serie van 868 tot stand te brengen. Kort daarop, 22 november 1894, speelde Kerkau in “Cafe Royal” een serie van 937 !!! De serie van 1000 lag binnen het bereik. Het was Hugo Kerkau die op 1 mei 1895 in “Cafe Nowak” te Hamburg een serie van 1356 volbracht. Het was de slotserie uit een partij van 1400 caramboles. De partij duurde zes beurten en tegenstander Kalfas kwam tot 779, waarvan 700 voorgift waren.
In hotel “Furst Bismarck” te Keulen, op 17 mei 1895, verbeterde hij zijn record en bracht het tot een serie van 2301 caramboles. De partij ging over 2000 caramboles en tegenstander Algner kreeg een voorgift van 1000 caramboles. Nadat Algner van acquit gemist had, begon Kerkau aan zijn serie te bouwen en beëindigde de partij in één beurt. Het officiële gemiddelde was dus 2000.
Op verzoek speelde hij zijn serie uit en kwam tot de onvoorstelbare score van 2301 caramboles. Het biljart waarop Kerkau deze serie speelde was geleverd door de firma Chr. Lange uit Hannover. Van de firma ontving Kerkau voor zijn weergaloze prestatie een zeer waardevolle gouden medaille die bezet was met briljanten en parels. Deze medaille met inscriptie was een waar meesterwerk der goudsmeedkunst.
De Hongaar Trebar was de tweede die in Duitsland een serie van boven de 1000 speelde in een officiële partij. Dat gebeurde in een match die gespeeld werd van 1 – 7 juli 1895 in het oude Rijksdaggebouw te Berlijn. Zijn tegenstander was Hugo Kerkau. De match ging over 10000 caramboles. Trebar won met een moyenne van 169 en maakte series van 1792, 1058 en 1310. Kerkau kwam tot 6974 caramboles met een hoogste serie van 1295 en een gemiddelde van 118. Het biljart waarop gespeeld werd had een speelvlak vlak van 220 x 110 cm. en was geleverd door J. Neuhusens biljartfabriek, deze firma stelde tevens prijzen beschikbaar.
In november 1898 speelde de Duitse professional Woerz een partij tegen de amateur Nassau. De hoogste serie die Woerz ooit gemaakt had was 400. Nassau speelde toen al series boven de 300. De partijlengte was vastgesteld op 1000 caramboles. Woerz presteerde het om in één beurt uit te gaan, maar hij speelde door en kwam tot een serie van 1457. In februari 1899 bracht hij het op dezelfde tafel in een vrije partij tot een serie van 2079. Dit alles speelde zich of in zijn eigen biljartacademie op een tafel met een afmeting van 230 x 115 cm. Hij deed over deze serie 2 uur en 5 minuten, terwijl hij 111/2 maal rond het biljart was gegaan. Slechts een keer verloor hij de “serie américain”, maar na ongeveer 40 caramboles had hij de positie weer hersteld.
Hugo Kerkau en Trebar verbeterden zich nog meer in het spelen van de “serie américain”. Op 7 december 1895 had Kerkau’s vader in Berlijn een groot biljart-cafe geopend onder de naam “Billardakademie Kerkau”. In deze academie werd van 1 – 18 April 1896 een match gespeeld tussen Kerkau en Algner. De partijlengte was vastgesteld op het niet geringe aantal van 24000 caramboles. Ook in deze match kreeg Algner een voorgift, en het was een enorme voorgift, n.l. 16000 caramboles. Niettemin verloor hij de match met een totaal score van 23159 caramboles. Hugo Kerkau dus winnaar met twee geweldige series van 4285 en 4054.
In “Cafe Central” in Dresden speelde in 1897 Trébàr tegen Scheibe, en kwam in deze partij tot een serie van 4752.
Een bijzondere match vond plaats van 2 november tot 14 december 1900. De tegenstanders waren Hugo Kerkau en Trébàr. De match was vastgesteld op 40000 (veertigduizend) caramboles. Voorwaar een aanzienlijk aantal. Maar het bijzondere was het felt dat deze match werd gespeeld in negen verschillende steden. In volgorde waren dat: Berlijn, Hamburg, Keulen, München, Boedapest, Wenen, Praag, Dresden en nog eens Berlijn. Er werd gespeeld op tafels van 5 x 10 voet, de zogenaamde matchtafels met een speelvlak van 142 x 284 cm. Kerkau werd winnaar, en vestigde twee wereldrecords voor dit formaat tafel. Een hoogste serie van 3843 en een gemiddelde van 187. Trébàr scheen de “serie américain” verleerd te hebben, want hij bereikte maar een hoogste serie van 332. Zijn gemiddelde was 19.2 en hij scoorde totaal 4098 caramboles. In deze match speelde Kerkau elf series boven de 1000. Interessant is dat van deze series de speeltijd bekend is:
1225 caramboles – 66 min. 2154 caramboles – 117 min. 1019 caramboles – 59 min.
1003 caramboles – 58 min. 1656 caramboles.- 97 min. 2169 caramboles – 127min.
1746 caramboles – 104 min. 1234 caramboles – 71 min. 3843 caramboles – 161 min.
1701 caramboles – 106 min. 2194 caramboles, – 122 min.
Hugo Kerkau vestigde nog meer wereldrecords. In mei 1901 speelde hij een match van 21000 caramboles tegen Bruno. Ook deze match werd in diverse steden gespeeld. Er werd gespeeld in Frankfurt, Mainz, Darmstadt, Stuttgart, Freiburg, Zurich en Bazel. Evenals de voorgaande werd ook deze match met Bonzoline ballen gespeeld. Dit waren kunstballen en werden gefabriceerd door The Bonzoline Manufacturing Co., Londen.
De tafels hadden een afmeting 4 x 8 voet. Het was op deze tafels dat Kerkau met het gemiddelde van 600 een wereldrecord vestigde. Dit gemiddelde kwam mede tot stand door een ander wereldrecord, n.l. dat van de hoogste serie. Een hoogste serie van 7156 caramboles, achter elkaar gespeeld in één beurt.
Bruno, die een voorgift kreeg van 12000 caramboles, kwam op een totaal van 13080. Zijn hoogste serie was 197 en zijn gemiddelde bedroeg 31. Sinds die tijd heeft Kerkau zo’n prestatie niet weer getoond omdat hij geen partijen meer speelde die vastgesteld waren op een zo groot aantal caramboles. Daarbij kwam nog de omstandigheid, dat ook hij zoals ook de overige grote Midden-Europese spelers nu meer het kaderspel beoefenden. Hiermee waren de France en Amerikaanse professionals al lang voornamelijk bezig.
Met betrekking tot de biljartsport in Amerika en Frankrijk is al eerder vermeld dat de grote meesters het rond 1880 al tot series van meer dan 1000 hadden gebracht. Om het seriespel moeilijker te maken kwam men tot een nieuwe speelwijze.
De Amerikanen noemden het “Champions Game”. In de hoeken van het speelvlak werden krijtlijnen getrokken zodat driehoeken ontstonden met een afmeting van 35 x 70 cm. In deze hoeken mochten maar twee caramboles gemaakt worden. De series en moyennes werden door deze maatregel natuurlijk veel kleiner.
Het eerste toernooi volgens deze speelwijze vond plaats in de “Tammany Hall” te New York van 11 – 24 november 1879. In dit toernooi glansde Sextons ster nog eenmaal als van ouds. Hij werd winnaar met een gemiddelde van 13.77. De eerste prijs was $1000. De volgorde van de andere spelers was: Slosson 14.02 ($500), Schaefer 13.65 ($250), Daly 11.36 ($150), Gamier 10.19 ($100), Carter 9.54, P. Rudolphe 8,70, Heiser 7.31. De partijen waren vastgesteld op 300 caramboles. Dit toernooi kreeg nog een vervolg in vier wedstrijden die evenzo in de “Tammany Hall” gespeeld werden. Het aantal te maken caramboles was 600. De eerste twee partijen gingen tussen Schaefer en Sexton. Beide partijen werden gewonnen door Schaefer met moyennes van 18.75 en 14.63. De laatste twee partijen werden gespeeld door Slosson en Schaefer. Slosson won beide partijen met een gemiddelde van 30 en 33.33 .Door dit resultaat werd Slosson wereldkampioen.
Van 11 – 15 april 1881 speelden Slosson en Schaefer een grote match van 4000 caramboles. Deze keer was Schaefer de sterkste en werd winnaar met een hoogste serie van 342 en een gemiddelde van 32.52.
In het begin van 1882 stak Slosson de oceaan over naar Frankrijk.
Van 30 januari – 3 februari speelde hij in het “Parijse Grand Hotel” een match van 3000 caramboles tegen Vignaux. Gewonnen werd deze match door Slosson met een moyenne van 37,97 terwijl zijn hoogste serie 398 was. Vignaux met een hoogste serie van 394 kwam op een totaal van 2553 caramboles. Het publiek was zeer geïnteresseerd in deze match. De toernooizaal was iedere avond uitverkocht, en het “Grand Hotel” was gedurende de hele match omringd door nieuwsgierigen.
De stand van de partij werd regelmatig doorgegeven aan de mensen die buiten stonden. Overvol was de zaal op de laatste avond. Ook enkele hoogwaardigheidsbekleders waren aanwezig, o.a. maarschalk Mac Mahon, generaal Gallifet, prins Murat en Rochefort. Voor die tijd een grote bijzonderheid.
Toen Slosson won was de geestdrift onder de aanwezige Amerikanen erg groot. Aan de andere kant staken de Fransen hun ergernis niet onder stoelen of banken. Ook de vele Engelsen, waarvan de meesten typerend genoeg op Vignaux gewed hadden, konden hun teleurstelling niet verbergen. Ook Vignaux kon het verlies niet verwerken en liet dat duidelijk merken toen Slosson hem de hand wilde drukken. Hij weigerde de handdruk en keerde Slosson zijn rug toe. Voor een speler van zijn formaat een zeer onsportieve daad.
In de “Central Music Hall” te Chicago werd op 31 mei 1884 een partij gespeeld tussen Slosson en Schaefer. Men bleef experimenteren en de afgebakende hoeken kregen de afmeting van 45 x 95 cm. De partijlengte was 800 caramboles. Slosson won met een gemiddelde van 28.54 en een hoogste serie van 236.
En tot slot werd in 1885 in een match tussen dezelfde spelers, en opnieuw in de “Central Music Hall”, de hoek nog eens vergroot tot de afmeting 50 x 100 cm. Deze keer ging de winst naar Schaefer met een moyenne 16.67, terwijl Slosson met 97 caramboles de hoogste serie maakte. Ook deze partij ging over 800 caramboles.
Ook in Duitsland werden op biljarts van 10 voet partijen gespeeld met afgebakende hoeken van 35 x 70 cm. Maar dit gebeurde eerst 20 jaar later!
Een partij uit die tijd tussen Hugo Kerkau en Carl Schonwald uit Berlijn eindigde als volgt:
Kerkau 3200 caramboles, hoogste serie 275 en moyenne 42.10.
Schonwald 2677 (voorgift 2000), hoogste serie 57 en moyenne 8.9. Vergeleken met de Amerikanen uit de 80er jaren was er dus niet zoveel veranderd.
Slosson en Schaefer speelden toen ook al moyennes van ruim 30.
Maar de moeilijkheden waren nog niet groot genoeg, een nieuwe spelsoort diende zich aan. De Fransen noemden het “Partie au Cadre”, in Amerika heette het “Balkline Game”.
De eerste pogingen om dit kaderspel te spelen werden al in 1875 ondernomen door de Fransman Peyraud Rudolphe en de Amerikaanse gebroeders Dion. Zij speelden onofficiële partijen met 3 caramboles per kader. Maar zij vonden deze speelwijze te moeilijk, zodat zij er voorlopig mee stopten.
Het eerste officiële toernooi in deze spelsoort vond plaats van 26 maart – 6 april 1883 in de “Central Music Hall” te Chicago. De winnaar kreeg de titel van “Wereldkampioen”. Voor dit toernooi was nog eens de Franse biljartheld Vignaux de oceaan overgestoken. Hem lokte niet alleen het zeer waardevolle kampioensembleem dat door Brunswick – Co. geschonken was. Hij werd ook aangetrokken door de geldprijzen, totaal was er $3000 te verdelen.
Er werden 600 caramboles per partij gespeeld en de kaderlijnen waren op 20 cm. uit de band getrokken. De uitslag was voor Vignaux wederom een teleurstelling. Hij moest zijn meerdere erkennen in Jacob Schaefer. Schaefer won al zijn partijen(6) met een algemeen gemiddelde van 23,23. Zijn beste partijmoyenne was 40 en zijn hoogste serie 220. Jacob Schaefer werd dus wereldkampioen met een eerste prijs van $1000. Vignaux werd tweede met 5 gewonnen partijen en een moyenne van 22.07. Hij maakte wel met 246 de hoogste serie van het toernooi, de tweede prijs was $800. De verdere volgorde was Maurice Daly, William Sexton, Alonzo Morris, Joseph Dion en Thomas Wallace. De laatste won geen enkele partij en zijn algemeen gemiddelde was 7.79.
In welke hoge bloei de biljartsport toen in Amerika stond werd wel geïllustreerd door het toeschouwersaantal tijdens dit toernooi. Zo waren op de eerste avond, toen Vignaux tegen Daly speelde, 2000 personen aanwezig. Op de zevende avond hadden Vignaux en Sexton 2500 toeschouwers. Maar de beslissingspartij op de laatste avond tussen Vignaux en Schaefer overtrof alles. 3000 personen waren getuige van deze spannende strijd.
.
De eerste officiële kaderpartij in Parijs werd gespeeld van 26 – 30 november 1883 tussen Vignaux en Schaefer. Hoewel er geen titel op het spel stond, nam Vignaux revanche voor zijn nederlaag in Chicago en won deze match over 3000 caramboles met een moyenne van 28.85. Ook de hoogste serie van 165 werd door hem gemaakt. Het strijdtoneel was het “Grand Hotel” te Parijs. Hier werd door beiden van 14 – 18 januari 1884 nog eens een match van 3000 caramboles gespeeld. In nog grotere vorm won Vignaux wederom, nu met een hoogste serie van 329 en een gemiddelde van 44.75. Schaefer bleef staan op 2868 caramboles.
Op 26 januari 1885 werd in een partij Schaefer – Slosson over 800 caramboles het spel nog moeilijker. De kaderlijnen werden op 30 cm. afstand van de band getrokken. Dat het niet zo gemakkelijk was bleek wel uit het gemiddelde van winnaar Schaefer, 14.5.
In hetzelfde jaar werden de moeilijkheden nog groter, men ging er toe over de kaderlijnen op 35 cm. afstand van de band te trekken. Dit 35 cm. kader zou vele jaren gebruikelijk blijven. Overigens verbeterden de meesters in de loop der tijd hun spel zodanig, dat ze nog beduidend hogere moyennes bereikten dan voordien bij het niet zo moeilijke 20 cm. kader. Bijzonder goede resultaten bereikte tegen het einde der 80er jaren de nieuw opgedoken jonge professional Frank C. Ives uit Chicago. Hij werd geboren in 1867 en overleed veel te jong in 1899. Als beginneling speelde hij in 1890 (20 februari – 1 maart) een 20 cm. kaderpartij samen met Daly, Catton, en Heiser tegen Schaefer en Slosson. Schaefer en Slosson speelden als handicap 35 cm. kader. Het toernooi werd gespeeld in “Chickering Hall” te New York. Ondanks de handicap waren Slosson en Schaefer de sterksten. Ives was van de 20 cm. kaderspelers de beste met een moyenne van 17.80. Na dit toernooi verbeterde Ives zijn spel dusdanig snel, dat hij reeds in het voorjaar van 1892 Schaefer en Slosson overwon in een match om het wereldkampioenschap kader 35.2.
In november 1893 verloor de jonge wereldkampioen in Chicago tegen Schaefer een match van 4000 caramboles. Hij kwam 45 caramboles te kort. Schaefers gemiddelde was 27.21. Het was Ives die in deze match voor het eerst de zogenaamde ankerstoot in het spel bracht. De aan te spelen ballen lagen links en rechts van de kaderlijn aan de band. De speelbal werd steeds heen en weer gestoten, terwijl de aangespeelde ballen links en rechts van de kaderlijn bleven liggen. Deze zeer moeilijke stoot moest uiterst dun en zacht gespeeld worden. Niettemin speelde Ives in deze wedstrijd een kolossale serie van 456 bij elkaar, hoofdzakelijk gemaakt door toepassing van de ankerstoot. Schaefer had het talent om zich de ankerstoot ook snel aan te leren.
De hoogste serie die met behulp van de ankerstoot bereikt werd bedroeg 566 caramboles. Die prestatie werd verricht door Schaefer in een toernooi met Ives en Slosson, Hij won dit toernooi met een moyenne 36.15. Zijn beste partijmoyenne was 106 en de partijen gingen over 600 caramboles.
De ankerstoot werd al spoedig in officiële wedstrijden in Frankrijk en Amerika verboden. Maar ook zonder gebruik van de ankerstoot wisten de beste spelers van Amerika in het kaderspel spoedig hoge moyennes te bereiken. Hoewel series boven de 400 in officiële wedstrijden nog niet gemaakt werden. In november 1894 speelde Ives een match van 3600 caramboles, in kader 35-2, tegen Schaefer. Ives won met een gemiddelde van 48.62 en een hoogste serie van 331. Een maand later speelden beiden eenzelfde match, en daarin kwam Ives tot een serie van 339.
Begin 1896 maakte deze “Napoleon van het Biljart” (Ives bijnaam) in een onofficiele kaderpartij, die gespeeld werd in de “Biljartacademie Roa” te Madrid, een serie van 712 caramboles.
In het voorjaar van 1896 deed men nog een verdere slag om het spel der negen velden nog moeilijker te maken. Men ging over tot het kader 45-2 en spoedig daarna werd ook het kader 45-1 ingevoerd. In het eerste officiële toernooi kader 45-2 bereikte Ives een serie van 200 en Schaefer maakte een serie last 176.
De Fransman Cure uit Parijs kwam in deze spelsoort in juni 1904 in een match van 3000 caramboles tegen Schaefer tot een serie van 255. Schaefers hoogste serie in deze partij was 166. Deze match was een van de spannendste van de laatste tijd. De wedstrijd was over vijf avonden verdeeld. En op de voorlaatste avond had Cure een voorsprong opgebouwd van 471 caramboles. Niettemin werd Schaefer winnaar, zij het met een geringe voorsprong van 12 caramboles. Cure werd pas in 1902 bekend, in dat jaar veroverde hij het kampioenschap van Frankrijk. In dit kader 45-2 kampioenschap werd hij eerste met een hoogste serie van 156 en een moyenne van 16.65. Tweede werd Fournil en derde Vignaux. Gibelin sloot de rij. Vignaux maakte de hoogste serie van het toernooi, n.l. 175. Het hoogste algemeen gemiddelde was voor Fournil met 27.73. Andere klassespelers die in die tijd naar voren kwamen waren Barutel en Cassignol in Frankrijk en Sutton en Hoppe in Amerika.
De grootste officiëel gespeelde serie tot op dat moment in het kader 45-2 kwam op naam van George Slosson. Op 4 maart 1908 speelde hij in New York een partij van 500 caramboles tegen Cassignol uit Parijs en hij presteerde het een serie van 329 caramboles te maken. De algemeen gemiddelden van de beste spelers in het kader 45-2 lagen in die tijd tussen de 20 en 30.
Van 20 november – 4 december 1897 werd te New York een toernooi gespeeld om het wereldkampioenschap kader 45-1. Let wel, het eenstoots kader 45 cm. Er werd gespeeld in de “Garden Concert Hall”, Madison Square. Deelnemers waren Slosson, Schaefer, Ives, Daly en Sutton. Partijlengte was 500 caramboles. Ives kwam in dit toernooi tot een hoogste serie van 140, dit was een wereldrecord. Zijn beste partijgemiddelde was 30.25 en dit was eveneens een wereldrecord. Zijn algemeen gemiddelde was 14.95. Niettemin werd Slosson wereldkampioen. Hij won namelijk al zijn partijen met een algemeen gemiddelde van 9.39. Aan geld was er een kleine $3000 te verdelen. Slosson kreeg hiervan $1466. Schaefer, als tweede geëindigd., beurde $879. Voor de derde plaats ontving Ives $586. Daly werd vierde en de vijfde plaats was voor Sutton. Voor hen was er geen geld meer beschikbaar.
Van 17 – 22 januari 1895 werd in Chicago een toernooi in dezelfde spelsoort gespeeld. Ives bracht daarin het wereldrecord algemeen gemiddelde op 24.28.
Op 5 februari 1898 zette Slosson zijn titel van wereldkampioen op het spel tegen Schaefer. Plaats van deze strijd was weer de “Garden Concert Hall” te New York. Er werd maar een partij gespeeld van 600 caramboles. Met een gemiddelde van 7.41 en een hoogste serie van 76 was de titel voor Schaefer. Slosson kwam tot 596 caramboles. Schaefer had ook niet lang plezier van zijn titel. Want op 4 april 1898 werd de titel weer ingezet in een partij van 600 caramboles. Ives was de uitdager en vrij gemakkelijk veroverde hij de titel. In precies 40 beurten bereikte hij de 600 caramboles, zijn hoogste serie was 91. Schaefer bleef op 426 staan.
Het is de lezers misschien vreemd voorgekomen dat Slosson twee maanden na het behalen van het wereldkampioenschap van 1897 zijn titel op het spel zette tegen Schaefer. Twee maanden later deed Schaefer het zelfde tegen Ives. Dit behoeft natuurlijk enige uitleg.
Bij een wereldkampioenschap der professionals werd een embleem beschikbaar gesteld door The Brunswick – Balke – Collender Co. Door het embleem als eerste prijs te aanvaarden was de kampioen verplicht zijn titel en embleem te verdedigen als hij uitgedaagd werd. Bij iedere match om het embleem moesten beide spelers $500 inzetten. Die hoge inzet was nodig omdat anders spelers van veel mindere klasse de wereldkampioen konden uitdagen. Nu kon dat niet, omdat deze spelers met biljarten nog niet zoveel geld hadden verdiend. Gelijk met de uitdaging moest $250 gestort worden, waardoor de uitdaging geldig bleek. De houder van het embleem moest eveneens $250 deponeren binnen 10 dagen nadat hij in kennis was gesteld van de uitdaging. Bleef hij zonder geldige reden in gebreke, dan had de uitdager het recht aanspraak te maken op het embleem. Uiterlijk 10 dagen voor de match moesten beide spelers de resterende $250 betalen. Hierna was het parool “Play or pay”, (Speel of betaal). Alleen de dood ontbond de spelers van het contract. De houder van het embleem was verplicht uiterlijk 60 dagen na de uitdaging te spelen. Wanneer een der spelers weigerde binnen de vastgestelde termijn te spelen, dan ging zijn aanspraak op het embleem en inzet verloren. Zouden beiden niet akkoord gaan met de regels die waren vastgesteld, dan ging de match niet door en kregen zij hun inzet terug. Het embleem kwam dan weer in handen van de schenker, The Brunswick Co. Behoudens de spelers, arbiter en schrijver moest iedereen minstens 3 meter van het biljart verwijderd blijven. Arbiter en schrijver werden door de spelers gekozen. Kwamen ze niet tot overeenstemming, dan werden ze aangewezen door de schenker van het embleem. De houder van het embleem was verplicht het 2 jaar lang tegen iedere uitdager te verdedigen. Voor die tijd moest hij bij de Brunswick Co. een garantiesom deponeren van $500. Het embleem had een waarde van $2000. Het werd eigendom van die speler die het gedurende twee jaar tegen iedere uitdager wist te verdedigen.
De “Garden Concert Hall” te New York was wederom het strijdperk waar het tweede toernooi om het wereldkampioenschap kader 45-1 werd gespeeld van 2 – 10 december1901. De partijen waren vastgesteld op 400 caramboles. De eerste prijs was een embleem van $2000. Ook nu weer beschikbaar gesteld door Brunswick Co.
Deelnemers aan dit kampioenschap waren Schaefer, Slosson, Barutel (Parijs), Sutton, Morningstar en Howison. Ives was er niet meer bij, in 1899 overleed hij op 32 jarige leeftijd, helaas veel te jong.
Het wereldkampioenschap werd veroverd door Schaefer, hij bleef ongeslagen. Algemeen gemiddelde 7.78 en zijn hoogste serie was 68. De volgorde was verder: Slosson 7.58, Barutel 6.19, Sutton 9.26, Morningstar 5.21 en Howison 4.84.
Volgens reglement moest Schaefer dus zijn titel en embleem verdedigen. Maar hij weigerde tegen zijn uitdager Sutton te spelen. Dat was inmiddels al twee jaar later en op 30 oktober 1903 kwam Sutton reglementair in het bezit van de titel.
Behalve de officiële kampioenschappen werden er door de professionals diverse andere matches gespeeld. Van een deze wedstrijden is het volgende bekend.
Gespeeld werd in New York, van 12 – 17 november 1894, een match tussen Ives en Schaefer. Het betrof een match in het kader 35-2 en het aantal te maken caramboles was 3600. Op de voorlaatste avond was Schaefer in grote vorm. Hij produceerde toen 944 caramboles in 15 beurten, wat een gemiddelde opleverde van 62.93. Zijn series op deze avond waren o.a. 134, 217 en 194. Voor die tijd was dit enorm. Op deze avond kwam Ives in 15 beurten tot 600 caramboles. Maar uit de totale uitslag bleek wel hoe sterk Ives was. Hij werd winnaar van de match, zijn hoogste serie was 331. Zijn gemiddelde van 48.62 was voor een match van 3600 caramboles, een wereldrecord. Het totaal aantal caramboles van Schaefer was 3074. De eigenaar van de “Phoenix Biljartzaal” in Omaha had voor de winnaar een extra prijs beschikbaar gesteld. Voorwaar een bijzonder geschenk. Het was een keu, vervaardigd uit hoorns van een buffet en rijkelijk met goud ingelegd. De buffel was in het gebergte geschoten door Buffalo Bill. Voor degenen die het niet weten, Buffalo Bill was geen biljarter. Hij was verkenner bij het Amerikaanse leger en zijn werkelijke naam was William Frederick Cody. Zijn bijnaam ontving hij als begeleider van vleestransporten ten behoeve van de Kansas Railway Company. In die tijd was hij een beroemdheid en sprak tot de verbeelding van vele mensen.
In februari 1902 werd in Frankrijk het eerste officiële toernooi kader 45-2 gespeeld, en wel om het kampioenschap van Frankrijk. Strijdtoneel was het “Grand Hotel” te Parijs. Hieraan werd deelgenomen door Cure, Fournil, Vignaux en Gibelin. Per partij werden 500 caramboles gespeeld.
De uitslag was als volgt:
Cure gewonnen 2 verloren 1 hoogste serie 156 algemeen gemiddelde 16.65.
Fournil gewonnen 2 verloren 1 hoogste serie 131 algemeen gemiddelde. 27.73.
Vignaux gewonnen 2 verloren. 1 hoogste serie 175 algemeen gemiddelde 20.46.
Gibelin gewonnen. 0 verloren 3 hoogste serie 70 algemeen gemiddelde 13.33.
Volgens onze begrippen zou Fournil met het hoogste gemiddelde dus kampioen zijn. Maar uit de gegevens blijkt dat wedstrijdpunten de doorslag gaven, dus moesten de bovenste drie beslissingswedstrijden spelen. Cure was daarin de sterkste en werd kampioen van Frankrijk. Dit was dus het eerste officiële kadertoernooi in Frankrijk. Maar het wil niet zeggen dat er voordien geen kader werd gespeeld. Direct nadat het in Amerika voor het eerst werd gespeeld, kwam deze spelsoort ook in Frankrijk. Dit was weer iets nieuws voor de goklustigen, men kon weer wedden. En dit werd dan ook weer intensief gedaan. Er was altijd volop spanning bij deze partijen en de belangstelling ervoor was zeer groot. Deze wedstrijden hadden tot gevolg dat Frankrijk steeds meer goede spelers kreeg. Zij waren namelijk dagelijks in training, waardoor hun speelsterkte steeds toenam. En natuurlijk speelde ook het te verdienen geld een belangrijke rol. Bij deze wedstrijden ging het alleen om korte partijen in verschillende spelsoorten. De kaderpartijen gingen over 150 caramboles, driebanden partijen werden op 15 caramboles afgesloten. Zelfs het nu nog gespeelde spel “10 van rood” genoot veel belangstelling. In de vele biljartzalen die in Parijs gevestigd waren begon men iedere middag met dergelijke partijen, na een pauze ging men ’s avonds weer verder. Zodoende konden de spelers op een dag de nodige partijen verwerken. Bij iedere partij sloten de toeschouwers weddenschappen af. Voor het begin van de partij moest het geld bij de zaalhouder gedeponeerd worden. Een deel van de inzet was voor het bestrijden van de onkosten en tevens werd daarvan het honorarium voor de spelers betaald. Het overblijvende werd verdeeld onder diegenen die goed gegokt hadden. Iedere biljartacademie had een behoorlijk aantal spelers in dienst, waarvan de besten zo’n 12 % van de inzet als honorarium kregen. Veel van deze spelers kwamen vaak tot een verdienste van enige honderden francs per dag.
De belangrijkste speelzalen in Parijs waren: “Academie des Grand Cafe”, “Academie Cure – Grasset” en “Academie Olympia”.
Behalve in de Franse hoofdstad werden dit soort wedstrijden ook in Spanje gespeeld, voornamelijk in Madrid en Barcelona. Amerikaanse en Franse professionals werden vaak als gast naar de Spaanse biljartsteden uitgenodigd en droegen veel bij ter bevordering van de biljartsport op het Spaanse schiereiland, waar het spel op het groene laken dan ook ijverig werd beoefend.
De beste Spaanse speler uit die tijd was Marva. Maar aangezien er in Spanje toen geen belangrijke biljartwedstrijden plaats vonden verbleef hij meestal in Parijs. Hij werd in een adem genoemd met Vignaux en Cure. Er zijn weinig gegevens over hem bekend. In het voorjaar van 1903 speelde hij een match 45-2 tegen Sanchez in Parijs. De lengte van de partij was 1500 caramboles. Marva won met een hoogste serie van 263 en een moyenne van 40.50. Die serie was een Frans record. Het moyenne van 40.50 was voor een partij van 1500 caramboles een wereldrecord.
Het wereldkampioenschap 45-2 in 1903 werd in Frankrijk gespeeld van 15 – 20 februari. Strijdperk was het “Grand Hotel” te Parijs. Per partij werden 500 caramboles gespeeld. Eerst prijs was een embleem en $1000, beschikbaar gesteld door Brunswick C.
Deelnemers waren Vignaux, Sutton, Cure en Slosson. Hier deed zich weer hetzelfde voor als bij het kampioenschap van Frankrijk in 1902. De uitslag was n.l. als volgt:
Vignaux gewonnen 2 verloren 1 hoogste serie 136 algemeen gemiddelde 22.29
Sutton gewonnen 2 verloren 1 hoogste serie 200 algemeen gemiddelde 20.81
Cure gewonnen 2 verloren 1 hoogste serie 113 algemeen gemiddelde 19.76
Slosson gewonnen 0 verloren 3 hoogste serie 71 algemeen gemiddelde 8.49
Vignaux vond dat hij door zijn hoogste algemeen gemiddelde de sterkste was en weigerde beslissingswedstrijden te spelen. De zaak kwam voor de rechter, Vignaux werd in het gelijk gesteld en tot wereldkampioen verklaard. Volgens het reglement was Vignaux natuurlijk wel verplicht zijn titel en embleem te verdedigen. De uitdaging kwam van Sutton. Er werd wederom gestreden in het “Grand Hotel” te Parijs en wel op 29 januari 1904. Met een gemiddelde van 19.23 en een hoogste serie van 146 bleef Vignaux in het bezit van de titel. Hoogste serie van Sutton was 128.
Op de 500 caramboles kwam hij er 4 tekort en eindigde met een gemiddelde van 19.07.
Aangezien Sutton toch in Frankrijk was en in Oktober 1903, doordat Schaefer weigerde tegen hem te spelen, de titel wereldkampioen 45-1 verkreeg, maakte Vignaux van het recht gebruik om Sutton uit te dagen. Sutton ging ermee akkoord deze match in Parijs te spelen. Het “Grand Hotel” was daarvoor de aangewezen plaats. Het was de eerste officiële match in het éénstootskader die in Frankrijk gespeeld werd.
Deze “Partie au cadre à un coup”, zoals de Fransen het noemen, werd op 4 maart 1904 gespeeld. Er moesten 500 caramboles gemaakt worden. Sutton kwam niet verder dan 387. Vignaux behaalde met een gemiddelde van 12.82 de titel.
Bijna twee jaar bleef Vignaux in het bezit van de wereldtitel kader 45-1. Begin 1906 kwam de 18-jarige Willie Hoppe uit Amerika naar Frankrijk om hem de titel te betwisten. Op 15 januari vond de strijd plaats, en als vanouds in het “Grand Hotel” te Parijs. De jonge Amerikaan zegevierde door de 500 caramboles in 24 beurten met een gemiddelde van 20.84 te beëindigen. Met een gemiddelde 13.45 kwam Vignaux tot 323 caramboles. Negen maanden later was het strijdtoneel verplaatst naar New York. Maar op 18 oktober moest uitdager Schaefer met 472 caramboles de winst toch aan Hoppe laten. Hoppe was met 10.64 moyenne en een hoogste serie van 96 de sterkste en had z’n titel dus goed verdedigd. Maar Schaefer was niet tevreden, en 1 1/2 jaar later daagde hij Hoppe opnieuw uit. Op 11 maart 1908, in Chicago, streden de matadors weer om de titel. Deze keer was Schaefer de sterkste met een moyenne van 14.30 en een hoogste serie van 95. Met een gemiddelde van 12.44 en een totaal aantal caramboles van 423 was Hoppe zijn titel wereldkampioen kader 45-1 weer kwijt. De grote tijd voor Hoppe kwam pas in 1910. Hij werd kampioen in het kader 45-2 en behield die titel tot 1920. Van 1922 – 1925 was de titel wederom in zijn bezit. In de biljartwereld was hij een beroemdheid. Een leuk verhaal uit die tijd is het volgende;
Door een vereniging uitgenodigd speelde Hoppe een driebanden partij tegen Welker Cochran. Een van de clubleden fungeerde als arbiter. In zijn eerste beurt maakte Hoppe twee caramboles. De arbiter annonceerde: “Twee voor Mr. Hope”. “Hoppe”, zei de grote meester. Nadat Cochran aan de beurt was geweest, miste Hoppe. “Nul voor Mr. Hop”, dreunde de arbiter. “Hoppe”, kwam opnieuw het advies. “Hé”, schreeuwde een van de toeschouwers naar de arbiter: “Weet je niet hoe die man heet?”. “Nee”, antwoordde de arbiter en draaide zich om naar Willie en vroeg: “Hoe is uw naam?”. “Hoppe”, vertelde hij hem: “Met twee p’s”. Daarna maakte de arbiter geen fout meer.
Hoppe was evenwel een geweldige biljarter, die in het kaderspel zijns gelijke niet had en in het driebandenspel onverslaanbaar was. Zijn hoogste serie in een officiële driebanden partij gemaakt is 25.
Door zijn studie en uitwerking daarvan heeft hij voor altijd zijn naam verbonden aan het “Diamond System”.
In Duitsland was August Woerz uit München de eerste die kader speelde, zij het op een biljart van 4 x 8 voet.
In 1895 werd de eerste officiële kaderpartij in Duitsland gespeeld die het vermelden waard is. Op de kleine tafel speelde Hugo Kerkau op 18 mei tegen Hermann Algner een partij van 900 caramboles in het kader 30-2. Kerkau won deze partij met een gemiddelde van 60 en een hoogste serie van 239.
In Hongarije nam Adorjàn uit Boedapest, hij was toen nog amateur, in het kaderspel de eerste plaats in, zelfs nog voor de professionals uit zijn land. In 1897 speelde hij in Freiburg tegen Woerz een partij van 1000 caramboles in het kader 30-2. Hij kwam als winnaar uit de bus met een gemiddelde van 100 en een hoogste serie van 424.
De eerste die in Duitsland op de grote tafel in het kader 45-2 een goede prestatie verrichte was Hugo Kerkau. In mei 1900 te Berlijn kwam hij in een match van 1500 caramboles tot een moyenne van 25.50. Zijn hoogste serie in deze spelsoort was 291, gemaakt in een toernooi waaraan bij in 1904 deelnam.
De eerste partij in het kader 45-1 op de grote matchtafel werd half januari 1905 door Kerkau en Schoswald gespeeld. In dezelfde spelsoort begonnen zij op 30 januari in “Cafe Kerkau” te Berlijn aan een match van 4000 caramboles. Er werden 400 caramboles per avond gespeeld en de match eindigde op 10 februari 1905. Schoswald kreeg een voorgift van 2000 caramboles, maar daarmee kwam hij in totaal toch niet verder dan 3630 caramboles, gemiddeld 6.25. Het gemiddelde van winnaar Kerkau was 15.27.
In de 90er jaren gingen ook de Franse en Amerikaanse amateurs zich bezig houden met het kaderspel. Ook zij begonnen met het kader 35-2. In Amerika vond van 13 – 18 februari 1899 een amateur toernooi plaats in de “Knickerbocker Club” te New York. Er waren drie deelnemers aan dit toernooi van de “Amateur – Athletic – Union”. De partijen gingen over 400 caramboles en er werd een hele competitie gespeeld. Mullen werd winnaar met drie gewonnen partijen en een algemeen gemiddelde van 8.30. Tweede werd Foss en Mac. Creery derde. Een jaar later namen aan hetzelfde toernooi zes spelers deel. Foss werd eerste met een algemeen gemiddelde van 10.64. Mac. Creery werd tweede met een moyenne van 9.59. Ditmaal werd er een halve competitie gespeeld.
Het eerste amateur kadertoernooi 45-2 in Amerika vond plaats in januari 1904 in de biljartzaal van Daly te New York. Deelnemers waren Poggenburg, Dr. Mial, Gershel en Canda. De eerste twee speelden een algemeen moyenne van 8.41 resp. 8.51. Dr. Mial maakte met 60 caramboles de hoogste serie. Het bests partijgemiddelde was 10, dit werd bereikt door Poggenburg.
De bekendste Franse amateurs waren in die tijd Monier, Rérolle en Maure. Rérolle was hiervan de uitblinker.
In maart – april 1903 werd te Parijs in de nationale amateur academie “El Dorado” gespeeld om het amateur kampioenschap van Frankrijk en België. Spelsoort was het kader 45-2 en er waren acht deelnemers. Kampioen werd Rérolle uit Parijs, op de tweede plaats eindigde Rasquinet uit Brussel. Rérolle won al zijn partijen met een algemeen gemiddelde van 15.91. Zijn laagste partijgemiddelde was 11.70 en zijn hoogste was 33.33!! Het algemeen gemiddelde van Rasquinet was 9.83, Maure werd in dit toernooi derde. In hetzelfde jaar werd Rérolle in dezelfde spelsoort wereldkampioen.
Van 7 – 21 maart 1904 werd te Parijs gespeeld het wereldkampioenschap kader 35-2. Strijdperk was het “Palais du Billard”, gelegen aan de Boulevard des Capucines. Er waren zes deelnemers en er werden 400 caramboles per partij gespeeld. Ook deze titel kwam in het bezit van Lucien Rérolle. In dit toernooi won hij alle partijen, zijn algemeen moyenne was 15 en zijn hoogste serie 111.
Voor wat het bandstoten betreft wordt vermeld dat deze spelsoort ouder is dan het kader. De eerste officiële match werd in 1878 te Boston gespeeld. Jacob Schaefer kwam in deze partij van 300 caramboles tot een gemiddelde van 2.50 en een hoogste serie van 35. Het was wel een verschil met het libre dat hij speelde, daarin speelde hij series van boven de 300 en had een moyenne van 28.
Later verbeterden de grote meesters hun prestaties in het bandstoten nog wel iets. Zo kwam Sexton in 1881 in een partij van 600 caramboles tegen Schaefer tot een moyenne van 3.87 en een hoogste serie van 77!! Vignaux en Gamier speelden op 26 januari 1881 in het Parijse “Cirque d’Hiver’ een partij bandstoten tegen de Amerikanen Slosson en Piot. Eerstgenoemden wonnen met een moyenne van 6.
Het eerste toernooi om het wereldkampioenschap bandstoten der profs werd in New York gespeeld. Van 14 – 19 november 1881 in de “Tammany Hall” en van 21 – 26 november 1881 in het “Cooper Institute”. Aantal te maken caramboles per partij was 200. Brunswick Co. stelde $2500 beschikbaar, te verdelen onder de eerste vier, plus een embleem. Er werd door tien spelers deelgenomen. J. Dion werd kampioen met zeven gewonnen partijen, een hoogste serie van 45 en een algemeen moyenne van 3.40. In contanten ontving hij $1000. Schaefer werd tweede en beurde $700. Het beste partijgemiddelde was met 6.25 voor hem. Slosson behaalde met het hoogste algemeen gemiddelde van 3.56 de derde plaats en verdiende $500. Morris kreeg voor zijn vierde plaats $300, zijn moyenne was 3.00. Sexton, die negende was geworden met 2.93, daagde Dion uit. Dion weigerde, en zag af van het embleem, omdat hij vond dat de regels waaronder het wereldkampioenschap was gespeeld niet in acht waren genomen.
Het profkampioenschap van Amerika werd in 1883 gespeeld.
De “Tammany Hall” te New York was weer het toneel van de strijd van 14 – 25 mei. Voor dit kampioenschap speelde men per partij 500 caramboles. Van de zeven deelnemers was Daly met vijf gewonnen partijen de sterkste. Hoogste serie 56 en algemeen gemiddelde 6.55. Eerste prijs $1200 plus embleem. Wallace werd tweede en incasseerde $800. Schaefers derde plaats werd gehonoreerd met $500. Zijn beste partijgemiddelde van precies 10.00 was een wereldrecord, ook zijn algemeen gemiddelde van 6.55 werd als wereldrecord erkend. Als enige Fransman beurde Vignaux voor zijn vierde plaats $300.
Over het driebandenspel uit die tijd is weinig bekend. Het eerste officiële toernooi in deze spelsoort werd in 1878 in St. Louis gespeeld. Gallagher bereikte in een partij van 50 caramboles een gemiddelde van 0.750 en een hoogste serie van 6. In 1900 werd een zekere Jevne winnaar in een match tegen Carter met een gemiddelde van 0.450 over 100 caramboles. Van de Amerikaanse amateurs Peterson en Avery is bekend dat zij een serie van 14 maakten.
Professional Jacob Schaefer presteerde het om eind 1900 te Parijs in een partij driebanden een serie van 16 te maken. In een toernooi met partijlengtes van 50 caramboles bereikte in 1904 te Chicago de amateur James Shea een algemeen gemiddelde van 1.03.
Tot slot zij nog vermeld dat de fabrikanten van biljarts, biljartlakens, biljartballen, keus enz. veel hebben gedaan voor de ontwikkeling van de biljartsport. In Frankrijk was dat de firma St. Martin – Pallison. Maar de kapitaalkrachtige Amerikaanse firma Brunswick – Balke – Collender Co. heeft het meeste voor de biljartsport gedaan. Zij streefde niet alleen naar verbetering van het materiaal. Gelijktijdig organiseerde zij vele jaren lang toernooien in Amerika en Frankrijk, waarvoor zij grote geldprijzen en kostbare emblemen beschikbaar stelde.
Met dank aan Ton Rigter!