01. Tekenen uit de vroege historie
02. Vondsten in Egypte
03. Van Egypte naar Griekenland
04. Romeinse spelopvattingen
05. Spelontwikkelingen wereldwijd
06. De middeleeuwen
07. Kerk en spelen
08. Vanaf de Renaissance
09. Van buiten naar binnen
10. Biljartgeschiedenis in beeld
11. Biljarten op tafelniveau
12. Biljarten is voor adel en geestelijkheid
13. Biljart in de wereldgeschiedenis
14. Het volk komt aan tafel
15. Engeland aan stoot
16. Een grote stap voorwaarts
17. Biljarten voor het hele gezin
18. Biljarten als statussymbool
19. Maten en regelgeving
20. Biljarten in de nieuwe wereld
21. De keu en de kroeg
22. Van pocket tot carambole
23. Biljarten en de industriële revolutie
24. De toepassing van de pomerans
25. Historische belasting
26. Een bloeiperiode
27. Vakmanschap ten top
28. Engeland speelt mee
29. Europa biljart thuis
30. Biljartindustrie
31. Verlichting
32. Biljartballen
33. Het biljartlaken
34. De keu
35. Spelsoorten
1. Tekenen uit de vroege historie
Er is historisch geen duidelijk houvast te vinden in de ontwikkeling van de later tot ontwikkeling gekomen biljartsport. Er worden allerlei stellingen, beweringen en ontwikkelingen aangedragen. Zo vergeleek men de keu als schuifstok met een kolfstok, waaruit de keu vorm kreeg. De bal als afleiding van een bolvormig voorwerp ligt wat meer voor de hand. De slagspelen en balspelen komen vanuit een ver verleden langzaam historisch in beeld, na de donkere Middeleeuwen. In een boek van een Engelse publicist is een afbeelding van het grondbiljarten opgenomen, daterend uit de veertiende eeuw. Het eerste min of meer complete bestudeerbare boek was “The Compleat Gamester”, van Cotton, uitgegeven in het jaar 1674. Er was slechts een enkele afbeelding over biljarten in opgenomen, maar het bevatte wel veel informatie. Een boek van de schrijver Strutt (Eng.) had als titel: “The Sports and Pastimes of the People of England”, uitgegeven in 1801. Er waren ook een aantal afbeeldingen over slagspelen en balspelen in opgenomen. Vanuit de Middeleeuwen kennen we geen afbeeldingen over slagspelen en balspelen. Ook kunnen we niet terugvallen op bruikbare beschrijvingen of verwijzingen.
Uit het klassieke verleden is er een afbeelding bekend over een vorm van hockey, weergegeven op een fraaie Griekse vaas uit de periode van rond 600 voor Christus. Deze betekenisvolle afbeelding werd ontdekt in 1940. Zij vormt een bescheiden verbinding tussen het heden en de klassieke oudheid. Een nader onderzoek naar mogelijke verbindingen in tijd en vormgeving is meer dan gerechtvaardigd. In genoemd tijdsgewricht krijgen ook de oorspronkelijke Griekse Olympische Spelen vorm en betekenis. In de studie naar de mogelijke ontwikkeling van de balsporten, in het bijzonder biljarten, is intensief gebruik gemaakt van het boek ”Ball, Bat and Bishop”, zoals samengesteld door William Henderson.
Terugkerend in de tijd, treffen we in een tempel te Deir el Bahari in Egypte, die was toegewijd aan Thotmosis III, een figuur in een symbolische houding, voorzien van een slagvoorwerp en een balvorm. Deze afbeelding dateert uit 1500 v. Chr. De wetenschapper en archeoloog Sir Flinders Petrie heeft een prehistorische set kegeltjes en ballen opgegraven, daterend uit de tijd van 3300 v. Chr. De dan al bekende spelvormen evolueren tot in de Romeinse tijd. Bij de val van het Romeinse Rijk herkrijgen enkele spelvormen iets van hun vroegere religieuze betekenis. In de oervormen van de bal- en slagspelen is een mengeling van heidense en christelijke invloeden te onderkennen. Kruisvaarders en missionarissen brengen de spelen, waarmee zij in aanraking zijn gekomen, mee naar West-Europa. Feitelijk zijn zij de eerste verbreiders te noemen. De spelvormen maken daarna ook zelfstandig in het oosten een eigen vernieuwing mee, zoals zichtbaar wordt in de polosport en grondspelen. Toen Paus Urbanus II in 1077 de eerste kruistocht organiseerde, tijdens het concilie van Clermont (Fr.), had hij nog geen weet van de spelen die zijn strijders mee zouden brengen. Na de eerste Kruistochten introduceerden de Tempelierridders rond het jaar 1100 een mengeling van oosters en kerkelijk beïnvloede spelen. Reeds in de tijd van de Renaissance (halverwege de 15e eeuw) was grondbiljarten een belangrijk tijdverdrijf geworden voor de welgestelden in Europa. In de zeventiende eeuw ontwikkelt biljarten zich wereldwijd tot de sport, die we heden ten dage in bijna ongewijzigde vorm nog kunnen beoefenen.
2. Vondsten in Egypte
De biljartgeschiedenis kan in haar ontwikkeling het onderwerp vormen van een nauwgezette studie, als het gaat om rituelen, ceremonies en de progressie van vormen van tijdverdrijf tot sport. Prof. Dr. Robert Steven Bianchi is van mening dat de balspelen oorspronkelijk behoorden tot religieuze ceremonies en volksgebruiken. Hij zag de balspelen niet als tijdverdrijf, maar meer als een belangrijke gebeurtenis, verbonden met godsdienstige riten. De oude Egyptenaren maakten bolvormige voorwerpen en registreerden en ontwikkelden activiteiten, waarbij de balvorm met de hand of met een slagvoorwerp bespeeld kon worden. Er is voldoende bewijs om vast te stellen dat deze bezigheden in het Nieuwe Koninkrijk als toegepaste rituelen diep geworteld waren in het leven van die tijd.
Sir Flanders Petrie vond in grafkelder 100 een bijna gaaf kindergraf, uit het tijdperk 3500-3000 v. Chr., in de buurt van Nagada, 15 kilometer ten noorden van Luxor. In het kindergraf was een complete set kegels en ballen aanwezig. De kegels waren gemaakt van kalk en porfier (granietsoort). Dit materiaal werd veelal gebruikt door hooggeplaatsten, zeker in de Romeinse tijd. Behalve de kegeltjes waren er ook vier ballen aanwezig, alsmede een klein poortje, gemaakt uit drie staafjes marmer. Het gebruik van de materialen is onduidelijk, omdat nergens in de teksten het gebruik of hun betekenis wordt toegelicht. Er zijn ook deskundigen die zich beperken tot de constatering dat het slechts kinderspeelgoed betreft, zonder bijzondere betekenis. In het boek “De Poorten” en het boek “De Nederwereld” over het Nieuwe Rijk (1550-1070 v. Chr.) wordt meer duidelijk gemaakt. De passage van ballen door het kegelpoortje heeft een symbolische betekenis. Daarin wordt verwezen naar de nachtelijke zonpassage door het heelal en de opstanding in een nieuw leven in het hiernamaals van het begraven kind. Uit een periode tweehonderd jaar later, vinden we verwante teksten terug in de pyramiden van de vijfde en de zesde dynastie (2465-2150 v. Chr.), waarin aanduidingen voorkomen over mogelijkheden om onsterfelijk te worden. Aantekeningen geven weer hoe de overleden farao uiteindelijk de mythologische wereld van het westen bereikt. In een betoverende uitspraak wordt de farao geleerd om een touw zodanig te gebruiken, dat hij veilig door de nevel kan komen én (!!) een bal op de weide van de god Hopi kan slaan. De onderlinge relatie van de handelingen is onduidelijk. De indruk wordt gewekt, dat het slaan van de bal de gewenste zege kan opleveren over onaardse krachten, die hij moet weerstaan om zijn doorgang naar het het dodenrijk mogelijk te maken. Echte afgebeelde balspeltaferelen komen voor in de tombe van Kheti te Beni Hasan in Midden Egypte, ten noorden van Tell el-Amorna (2040-1640 v. Chr.). Er zijn daar belangwekkende afbeeldingen geregistreerd. Vrouwelijke figuren zijn daar in de afbeeldingen duidelijk betrokken bij balspelen. In andere afbeeldingen wordt weergegeven hoe vrouwen aan het jongleren zijn met ballen. Egyptenaren gebruikten verschillende materialen voor het opvullen van de ballen, gemaakt van leren stroken of linnen repen, gewikkeld over dichte stroproppen. Massieve ballen werden gemaakt van hout, klei of rode potaarde. Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, om te achterhalen of het hier handelt om een spelvorm of een symbolische manipulatie van zon en maan, de symbolen van hoop op verrijzenis voor overledenen. Mogelijk werpen de vrouwen met ballen ten gunste van het geestelijk welzijn van Kheti in het dodenrijk. Aanvullende betekenis moet worden toegekend aan een afbeelding, waarbij twee mannen zich buigen over een rond voorwerp, met in de handen een gebogen stok. De weergave van de figuren vond plaats volgens de regels uit die tijd. De weergave is duidelijk anders dan heden ten dage. Opvallend is de overeenkomst van gelijksoortig afgebeelde figuren op een marmeren reliëf uit de zesde eeuw voor Christus. Dit bijzondere reliëf bevindt zich in het Nationaal Museum van Griekenland in Athene. De Grieken noemen de getoonde spelvorm “keritizein”. De relatie met Egypte is duidelijk, als blijkt dat op het reliëf eveneens een kat is afgebeeld. Katten waren zeldzaam in Griekenland en werden, indien gewenst, ingevoerd uit Egypte. Volgens wetenschappelijke deskundigen kan aan de afbeeldingen in de grafkelder van Kheti bijzondere betekenis worden toegekend.
Een eerste balspelafbeelding is te vinden in het reliëf over farao Thotmosis III van de 18e dynastie, in de tempel te Deir el Bahari in westelijk Thebe. Er zijn vier spelers afgebeeld; de farao, de godin Hathor en twee kleiner afgebeelde priesters. De vertaalde inscripties dragen als betekenis: “We slaan de bal voor Hathor, de belangrijkste God in Thebe”. De twee priesters vangen de door de farao weggeslagen ballen. Er bestaan negentien gelijkende afbeeldingen in deze vormgeving in deze grafkelder. De bal wordt door wetenschappers geassocieerd met het oog van het kwaad (verwijzend naar de draak Apophis). Deze draak vormde traditioneel de vijand van de zonnegod Re. Door de symbolische slag tegen het oog van de kwade krachten worden deze vernietigd en wordt de godheid Apophis gedwongen tot onderdanigheid. De mystieke betekenis wordt verder verduidelijkt door de aangebrachte inscripties, waarin wordt aangeduid dat het slaghout gemaakt moet zijn van olijvenhout. Vorm en decoratie verschillen op de onderscheiden afbeeldingen. Ook de samenstelling en structuur van de gebruikte ballen zijn onbekend. Een aantal afbeeldingen van het rituele ballen slaan verwijst naar de regeerperiode van de Romeinse keizers Augustus en Tiberius (30-37 na Chr.). Hier wordt een verbinding geplaatst tussen Egypte en Rome, waardoor gemakkelijker de verbinding naar de latere Middeleeuwen zichtbaar is te maken. De relatie tussen Egypte en Rome zal ook zeker aanleiding hebben gegeven tot het uitwisselen van kennis, goederen en gebruiken. Het beoefenen van balspelen was bij de Egyptenaren voorbehouden aan hogeren in rang en status. Het is aannemelijk dat een zelfde gedragslijn ook terug te vinden was bij de Romeinen. Deze gedachte wordt ondersteund door een vergelijking van Egyptische gebruiken met de gladiatorengevechten en de wagenrennen in de arena te Rome. De gevechten kenden een Etruskische oorsprong waarin elementen uit de bij hen gangbare begrafeniscultuur waren opgenomen. Aan de strijdwagens werd een kosmische betekenis toegekend, als een astraal lichaam, verbonden met de kosmos. Het rituele aspect ging meer en meer verloren en de rennen werden slechts gehouden om het stadsvolk te plezieren. Het is logisch om te veronderstellen dat de oude Egyptische balspelen een zelfde route van overdracht hebben ondergaan. Dat spelen voortbestaan is niet verrassend, omdat gedachten en ontwikkelingen niet verloren gaan door de dood van mensen of de mogelijke ondergang van machtige wereldrijken. Het slaan van een bal als cultusfacet werd tot een vrijetijdsbesteding, welke zich in de Europese Middeleeuwen verder ontwikkelde. Het grondbiljarten en daarmee ook de daaruit voortkomende biljartsport ontspruiten als vrijetijdsbesteding, uit een edele historische rituele oorsprong. Verdere ontwikkelingen werden doorgaans bepaald door culturele omstandigheden en processen. Individuele sporten zoals biljarten, honkbal, golf, tennis, hockey en cricket zijn tegenwoordig zeer populair. De basisvormen van deze sporten zijn te herleiden tot een spelvormstructuur uit de elfde eeuw. De vormgeving is bij veel spelen nog herkenbaar in de spelstructuur van duizend jaar geleden. Sport en spel, voor amusement of als cultuur, zijn zo oud als de mensheid zelf. Het vangen kan gezien worden als de moeder van alle verwante balspelen.
Minder voorkomend zijn de aanduidingen, waarbij gebruik gemaakt wordt van een knots, een stick, een slaghout of een schuif(duw)stok. De knots was algemeen bekend als wapen of als gereedschap. Ballen hadden oorspronkelijk een mythische betekenis. Stok en bal worden de symbolische voorwerpen van menselijke macht op aarde, in relatie tot de goden in het hemelrijk. Een groot aantal Egyptische kunstvoorwerpen is goed geconserveerd in musea ten toon gesteld. Dat maakt het mogelijk om een periode van 3000 jaren geschiedenis goed te overzien. Oosterse en westerse culturen hebben vanuit de Egyptische cultuur, via Griekenland en Rome, sterke invloeden ondergaan. E. Norman Gardiner schreef in 1930 in zijn boek “Athletes of the Ancient World” dat we de spelen veel meer moeten situeren in een ruimer gebied, dan alleen de grote oude cultuurgebieden. Hij duidt daarmee het gehele gebied rond de Middellandse Zee.
Prof. Wolfgang Decker schrijft in zijn boek “Sport and Games of Ancient Egypt” dat de oudste afbeeldingen in tekst en beeld over sport, bij de Egyptenaren gevonden zijn. Daarmee zegt hij niet, dat spelen bij de Egyptenaren hun oorsprong vinden. Er zijn echter geen oudere afbeeldingen bekend, die gerelateerd zijn aan sportieve gedragingen van mensen. In het oude Egypte speelden sport en spel een belangrijke politieke rol in het dagelijks bestaan.
3. Van Egypte naar Griekenland
In studies en wetenschappelijk onderzoek is lang overmatig aandacht gegeven aan sportieve activiteiten in de Griekse tijd. De Egyptische studies vinden hun effectieve startpunt bij de steen van Rosette (1799). De Franse wetenschapper Jean François Champollion ontcijferde als eerste de informatie op de gevonden zwarte basaltsteen. In een later stadium zijn de Romeinse invloeden van grote betekenis voor de verspreiding van nog bij hen levende Egyptische gebruiken en gewoonten. Sportieve capaciteiten in het tijdperk van de farao’s waren deels het gevolg van militaire geoefendheid. Er bestaat een formele gelijkheid tussen sport en oorlogvoeren, omdat beide activiteiten regelmatige training vereisen. Sporters schaarden zich onder de bescherming van de goden.Voor de Grieken was atletiek meer dan ontspanning. Bij hen was sport een gewijde activiteit en dit diende vooral de vreugde der goden. In balspelen zijn verbindingen te vinden met het besef van vruchtbaarheid, de lente en de vruchtdracht van landbouwproducten op de akkers. Het balslaan werd gezien als een beschermend ritueel, waarbij het kwaad werd afgeroepen over de vijanden van Egypte. De betekenis van de balrituelen blijft in de loop der tijden in hun basisvorm min of meer gelijk.
Spelopvattingen veranderen wel geleidelijk aan. In Egypte werd het balspel zowel door kinderen als volwassenen beoefend. Ook bordspelen met stukken, kleine ballen en knikkers, hadden ook de aandacht. Balvormspelen werden in nagenoeg alle oude culturen gehanteerd.
De grootste en oudste collectie dateert van 10.000 jaren geleden, uit Mesapotamië. Balvormen en speelstokken(staf), mee begraven met aanzienlijke personen, tonen de betekenis en voornaamheid van deze objecten in de dodenritus. Ballen, omwikkeld met leren strips, waren gevuld met stro, rietstukjes, haar, garen of kaf. Niet omwikkelde ballen waren veelal gemaakt van hout, klei, papyrus of palmbladeren. Het oudst bekende speelbord draagt de veelzeggende bijnaam “slang”, omdat het bord doet denken aan een opgerolde slang waarop vakjes zijn afgebeeld. Er bestaan Oosterse spelen waarbij schijfjes of bolvormpjes gemanipuleerd worden op een bord, door gebruik te maken van stokjes (ministaf). Door eeuwenlange contacten had de Oosterse cultuur zeker ook invloed op de in het Westen verder ontwikkelde balspelen. Enkele van die vroeg bekende speelschijfjes bleken voorzien te zijn van de naam van de dan regerende farao. Ook bij het veel gespeelde spel “senet” gebruikte men speelschijfjes(fiches), werkstokken en botjes. De speelresultaten in het spel hadden voor de spelende edelen een mystieke betekenis. Men kon er zijn lotsbepaling in teruglezen, gebeurtenissen beïnvloeden of tekenen voor latere onsterfelijkheid verkrijgen. Veel gehanteerde bordspelen kwamen door hun bekendheid ook in aanraking met de volkeren die onder hun invloed kwamen, middels veroveringen. Meestentijds werden de spelen met bolvormen en slaghouten binnen de beschermde ruimte van de woning gespeeld. Het is niet zeker of de balvormen uit het kindergraf ook bespeeld werden met een stok. De spelvorm met bal en stok komt nog steeds voor in de periode van 1800 tot 1600 v. Chr. Witte balvormen symboliseerden kennis en macht. Steenachtige bolvormige objecten moesten overledenen van pas komen op hun reis naar de duistere onderwereld. Bollen en stokken in het graf waren een weergave van het gezag en prestige dat de overledene had, gedurende zijn leven binnen de betere standen. Een vorm van grondbiljarten is ook bekend uit de tijd van de Mingdynastie (1368-1644 na Chr.). Het spel werd zowel binnen als buiten gespeeld. De staf (stok) was voor de mens het eerste gereedschap en tevens een wapen. Het diende als bescherming tegen mens of dier, maar tevens om de kudde mee te hoeden. Door de eeuwen heen symboliseren staf en bal in alle voorkomende afbeeldingen de tekenen van macht en autoriteit, geportretteerd in afbeeldingen van vorsten, hoge militairen en religieuze leiders. Arthur Mace, teamlid bij de opgravingen door Howard Carter, was mede ontdekker van het graf van Toetanchamon. In diens graf vond men veel stokken (staven), gemaakt van ebbenhout, ivoor, goud en zilver. Sommige stokken waren voorzien van ingelegde stukjes fraai glaswerk. Het totale aantal bedroeg 130 stokken. De farao moet wel een verzamelaar van wandelstokken en staven zijn geweest. Een groot gedeelte van de collectie was duidelijk bedoeld om te gebruiken bij verschillende rituelen. Een aantal stokken waren aan het eind gebogen en somtijds gevorkt van structuur, mogelijk om slangen te kunnen vangen. Het was overduidelijk dat het merendeel was vervaardigd door zeer bekwame handwerkslieden. Een enkele stok toonde een afbeelding van de jonge vorst in miniatuur. De aanwezige variatie en fraaie vormgeving duiden er op dat balspelen tot de geliefde bezigheden behoorden aan het hof van de farao. In veel afbeeldingen op de wanden van de grafkelder is het jongleren mét en het vangen en slaan van ballen weergegeven. Het grote aantal zal zeker ook te maken kunnen hebben met de vastgestelde rugproblemen van de jonge vorst. Een fraaie wandelstok kon hem dan tot steun zijn.
Tot in de vijfde eeuw voor Christus blijven de tot dan toe bekende speelvormen min of meer ongewijzigd voortbestaan. Sportbeoefening bleef gekoppeld aan religie. De Grieken ontwikkelden binnen hun leefgemeenschap de basis van het begrip democratie. Dat betekende voor de westerse beschaving een enorme stap voorwaarts. De vormgeving van het begrip democratie verspreidde zich over de wereld omdat Alexander de Grote in het jaar 332 v. Chr. het grote Egyptische rijk toevoegde aan het Griekse imperium. De opvolger van Alexander de Grote was Ptolomeus, die zichzelf ook de titel gaf van Koning van Egypte. Griekse volkspelen werden gehouden ter ere van de oppergod Zeus, binnen de Griekse mythologie. Een bezoek aan de spelen in Olympia was tevens een vorm van pelgrimage. De Griekse Spelen vielen altijd samen met de zonnewende, waarin enige verwijzing te vinden is naar de vruchtbaarheidsrituelen in de oogsttijd. Sport had als oogmerk het lichaam te versterken en de geest te vormen. Aanvankelijk werden de Spelen op één en dezelfde dag afgewerkt, op de dag na de eerste volle maan, na de zonnewende. In Griekenland werden er aparte oefenruimten (palaestra) ingericht, waar gerespecteerde leraren les gaven in de toen bekende balsporten.
4. Romeinse spelopvattingen
Ook de Romeinse keizer Caesar oefende regelmatig in balsporten om fit te blijven. Balspelen dienden wel om bij de beoefenaren de eetlust op te wekken. Een aantal villa’s was voorzien van een nabij gelegen speelveld voor balspelen. De kleine bal, omwikkeld met leerstroken, noemde men harpastum. De bal was meestal gevuld met haar. De balvorm “pila paganica” was groter van vorm en de vulling bestond uit veren. In Rome was de grootst gebruikte balvorm de follis, soms gevuld met lucht, net als de pallone (voetbal). Deze opblaasbare ballen waren gemaakt van de blaas van een rund of varken. Deze balvorm was zeer in trek bij kinderen, omdat de bal erg licht was en het risico van blessures gering was. Dit type bal had ook het voordeel, dat de bal zelfs in de lucht kon worden getrapt of geslagen. Balvorm en grootte waren niet voorbehouden aan een bepaald speltype. Wel is bekend, dat balspelen waarbij de bal hardlopend met een stick geslagen werd, dikwijls kwetsuren veroorzaakten bij de deelnemende spelers. In zuidelijker landen waren er op de binnenplaatsen van grote woningen dikwijls ruim bemeten speelvelden voorhanden.
Spelvormen werden naar gelang van omstandigheden makkelijk aangepast. Spelen waarbij men met een slagvoorwerp een bal probeerde te raken, dateren reeds uit de tijd van de farao’s. Romeinen noemden het spel “baccie”. Deze spelvorm is tot op heden blijven bestaan. Door de Romeinen kwam een groot gedeelte van Europa in aanraking met hun gebruiken en gewoonten, dus ook met balspelen. In de tiende eeuw werd het balspel opnieuw geregistreerd, waarbij het balspel met de stok zich ontwikkelde tot een vorm van grasbaan kegelen. Behalve door de heersende klasse werden balspelen ook doorgegeven door vroeg christelijke missionarissen. Veroveringen en oorlogen in de oudheid konden de oorzaak vormen van somtijds grote verplaatsingen van bevolkingsgroepen. Dat leidde onvermijdelijk tot een kruisbestuiving van culturen.
Onder invloed van de Romeinen ontwikkelden de vorm van de Olympische Spelen zich meer en meer tot een militaire krachtmeting met een hoge amusementswaarde voor de daarbij aanwezige toeschouwers. Cultuur en religie stonden wat minder prominent op de voorgrond. De handelingen en gebeurtenissen krijgen een meer profaan (burgerlijk) karakter en de sportdeelnemers zijn meer en meer professioneel te noemen. De gangbare militaire training in Rome omvatte de deelname aan de sportgebieden van hardlopen, worstelen, boksen, speerwerpen, boogschieten, zwemmen én balspelen. Binnen rijke families en onder kerkelijke leiders onderkende men het grote belang van geestelijke en lichamelijke fitheid middels trainingen. Het kon voorkomen, dat een jongeman van gegoede komaf, die niet geschikt werd bevonden om legerofficier te worden, zich beschikbaar stelde als kerkelijk leider. De scheiding van kerk en staat was er nog niet.
De Romeinse erfenis werd in enkele eeuwen overgenomen door de invloed van het christendom. Bekende afbeeldingen van bal en staf (stick/stok) werden ingelijfd en kregen voor christenen een meer geestelijke betekenis. Voor velen was christendom te prefereren boven de harde soms onmenselijke heidense riten. Bij het Edict van Milaan (313 na Chr.) kregen christenen de gelegenheid om openlijk hun geloof te beleven en te belijden. Vooral keizer Constantijn de Grote bood de christenen voldoende leefruimte, door het christelijk geloof gelijk te stellen aan de heersende religie. Het christendom bloeide vooral binnen de Grieks Hellenistische cultuur, waarin er vooral aandacht was voor fysieke kwaliteiten. Pas in de latere periode van de donkere Middeleeuwen deden kerkelijke leiders sport af als een heidens gebeuren. De latere keizer Theodosius de Grote I (347-395 na Chr.) schafte de Spelen af in het jaar 393 na Chr., omdat hij als christen van mening was dat sport een te sterke heidense inslag had. In zijn opdracht werden alle heidense tempels, inclusief de tempel van Olympia, volledig verwoest.
Het christendom versoberde in belevingsvorm en banden met aardse zaken werden vanaf die tijd beduidend minder. Spelen deed men nog slechts recreatief, om de gezondheid op peil te houden. Deze tweeslachtige houding heeft enkele eeuwen kunnen voortduren. De houding ten aanzien van sport is in oude geschriften terug te lezen. Sidonius Apollinaris, bisschop van Clermont in Gallië (Frankrijk/België) in de vijfde eeuw, schreef in een brief over verschillende spelvormen waaraan hij had deelgenomen. Hij ergerde zich er zeer aan, dat hij in Lyon had moeten wachten met de aanvang van de H.Eucharistie, omdat een aantal lieden was gaan dobbelen en de bisschop nog bezig was met een balspel. Voor de bisschop van Lyon was de bal een even geliefd object als zijn studieboeken. Het liefst speelde de bisschop de balspelen met studenten, waardoor hij zich ook fitter ging voelen. Hij leidde immers een doorgaans zittend leven. Bij het spel gooide men elkaar de bal toe en rende dan zelf zo snel mogelijk ver weg, om afgooien te voorkomen. Ook beoefenden zij werpspelen, waarbij de bal met een stuk hout diende te worden weggeslagen. Hoewel ongewenst, werden een aantal spelen oogluikend door de vingers gezien. Al in de Romeinse tijd waren slagvoorwerpen meer en meer gaan lijken op slagknuppels, zoals gangbaar in de honkbalsport. Dezelfde knuppels konden ook goed dienst doen op het slagveld in de strijd van man tegen man. Het langere slaghout deed dienst bij het grondbiljarten, zoals beoefend in de twaalfde eeuw. De periode tussen 600 en 1200 na Chr. kan gekenmerkt worden als een sportvijandig historisch tijdperk.
5. Spelontwikkelingen wereldwijd
Bogen en kegels zijn bij het grondbiljarten waarschijnlijk ingevoerd om de moeilijkheidsgraad te vergroten. Beter spel werd mogelijk op een vlakke schone ondergrond. Die inbreng van extra moeilijkheden doet zich ook voor als het gewone biljartspel zich ontwikkelt naar band- en kaderspel.
In het Verre Oosten werd de speelbal naar een kuiltje geduwd, zoals kinderen een knikkerpotje benutten. Als extra handicap of merkteken werd gebruik gemaakt van aanwezige stenen, stokjes, struiken of bomen, welke zich op het speelvlak bevonden. Op de kunstmatig aangelegde speelvelden bij de woningen worden als obstakels, bogen, paaltjes en kegels geplaatst om het spelen te bemoeilijken. Op zeer beperkte schaal werd er ook wel gespeeld op tafels of daarvoor geschikte speelvlakken. De ballen werden opgeduwd, geslagen, of ook wel met de hand uitgerold naar een vastgelegd mikpunt.
Beperkt beschikbare informatie uit de donkere Middeleeuwen is merendeels terug te lezen in geschriften uit het Midden Oosten, betreffende het tijdperk van 400 tot 900 na Chr. Informatie uit de Romeinse tijd bevond zich in oude kloostergeschriften, kathedraalbibliotheken en paleisscholen. Onderwijs was strikt voorbehouden aan bevoorrechte welgestelden en adellijken. Geschreven informatie uit de Griekse en Egyptische tijd is feitelijk verdwenen. Kennis, kunstvormen en vakmanschap uit die periode, zijn merendeels verloren gegaan. Vrijetijdsbesteding en spelvormen waren in ruime zin bij veel mensen bekend.
De Middeleeuwse teruggang in het Westen contrasteert met de opkomst van het Byzantijnse rijk (395-1453 na Chr.). Het polospel was al spoedig een populaire sport in het Oosten. Het polospel wordt ook gespeeld in Iran, China, India en Mongolië. Soms namen er wel duizend ruiters aan deel. Er bestaat een beschrijving, waarin Ardashi I uit Iran in het jaar 230 na Chr. de legitimiteit van zijn jongste zoon beslecht, middels een polowedstrijd bij zijn paleis. De deelnemende spelers kregen lange gebogen stokken en bespeelden de neergeworpen bal, terwijl de koning belangstellend het verloop volgde. Beperkte speelruimte leidde in een aantal gevallen tot creatieve variaties op de gangbare spelregels. In de Middeleeuwen werd Europa overspoeld door Barbaarse benden. Veel mensen zochten troost in een meer geestelijke benadering van het aardse bestaan. Heel het dagelijkse leven stond in het teken van een voorbereiding op het bestaan in het hiernamaals. De zondigheid van amusement staat centraal in deze puriteinse periode. Tot de achtste eeuw vormde het Heilige Land met de stad Jeruzalem het centrum van het Christendom. Verdreven door belijders van de Islam namen de christenen spelen en gebruiken mee naar het Westen.
6. De middeleeuwen
Na de val van Rome, tot aan de veertiende eeuw, is er zeer weinig over sporten gedocumenteerd bewaard gebleven. Aan materialen en voorwerpen is er voldoende overgebleven om een goed beeld te krijgen, welke sporten en vormen van vrijetijdsbesteding gangbaar waren. Veel tegenwoordig bekende sportvormen bestonden reeds in rudimentaire (basale) vorm in de Middeleeuwen. Spelvormen van nu hebben een oude oorsprong.
De Westerse beschaving heeft op sportief gebied grote invloeden ondergaan, door ruime externe contacten. Ook al benutten de Romeinen sport als training ten dienste van oorlogsvoering, toch werd er ook veel plezier aan beleefd. Het waren de Romeinen die de bal introduceerden in Groot Brittannië. De verspreiding van de Islam, honderd jaren na de dood van de profeet Mohammed, liet op vele terreinen haar sporen na. De Islam verspreidde zich in de achtste eeuw rond de Middellandse Zee en bereikte zelfs Spanje en het zuiden van Frankrijk. Het is dus niet vreemd dat Christendom en Islam elkaar onderling ook beïnvloedden. De christenen accepteerden in hun kringen zonder al te veel moeite het “paganspel” vanuit de Islamitische wereld. De inlijving van het paganspel geschiedde wel met enige aanpassing in de betekenis. De vruchtbaarheidssymboliek werd omgebogen naar de symbolische betekenis van de opstanding van Christus met Pasen.
Er kwamen ook regionale varianten van het spel tot ontwikkeling rond de paasviering in het voorjaar. Feestgebonden afbeeldingen van spelen, tonen met een zekere regelmaat de deelname van de clerus (priesters) bij het grondbiljarten. De behoefte aan tijdverdrijf leidde tot een afname van het ceremonieel op hoogtijdagen en algemene vrije dagen. Er ontwikkelde zich een toename van het volkse karakter van veel spelen.
7. Kerk en spelen
Karel de Grote (768-814 na Chr.) zorgde voor een opleving van het politieke en culturele leven in zijn regeerperiode. Feitelijk was hij de grondlegger van een Europese beschaving. In het jaar 800 werd hij op eerste Kerstdag tot keizer gekroond door Paus Leo III. Het door hem ingevoerde feodalisme (leenheerschap) hield vierhonderd jaar stand. Karel de Grote bracht grote verbeteringen aan in opvoeding en cultuur. Hij stichtte een school binnen de muren van zijn paleis te Aken in Duitsland. Hem was geen moeite te veel om daar goede docenten en getalenteerde leerlingen samen te brengen. Onder zijn leiding groeide de belangstelling voor de wereld buiten de grenzen van zijn rijk. In Frankrijk kreeg het overgenomen paganspel een aangepaste vorm in het “la Soulespel”. Binnen deze groepsnaam waren verschillende slagspelen (met een bal) ondergebracht. Een reiziger, Anacharsis genaamd, had in Griekenland, in het tijdperk rond 600 v. Chr. een spel waargenomen, dat enigszins vergelijkbaar was met het latere grondbiljarten. Zijn waarnemingen stroken met de afbeelding in het reliëf op de voornoemde Griekse vaas.
Het La Soulespel was voorbehouden aan adellijken, kerkleiders en vorsten. Er kan ook een aanwijzing gevonden worden in de nalatenschap van de Ierse koning Cathire More uit de tweede eeuw, waarbij koperen ballen en enige sticks worden genoemd. Toch is de belangstelling van het gewone volk voor de balspelen moeilijk in te perken. Het aantal deelnemers bij La Soule was onbeperkt. Er moesten twee groepen geformeerd worden. Zo werden er wel partijen gespeeld tussen parochies of regio. De bal mocht verplaatst worden door handslag of door gebruik van een slagvoorwerp. In een aantal situaties treffen we een fraaie wedstrijdbal aan met gekleurde vlakken en ook gedecoreerd met geschilderde kruisen. De bal moest zover mogelijk op het speelvlak van de tegenstanders gebracht worden. Een felle inzet van de deelnemers leidde menigmaal tot bloedingen of gebroken ledematen. In het spel is de samenhang met de christelijke kerk goed terug te vinden. Speelvelden waren te vinden in veel gevallen rond of in de buurt van een kerkgebouw. Belangrijke wedstrijden vonden plaats op kerkelijke feestdagen. Ook priesters namens dikwijls feitelijk intensief deel aan het spel. Spelen waren gedeeltelijk religieuze ceremonies, vermomd in de vorm van een sportieve activiteit. Om greep op de spelvorm te behouden werden er in het jaar 1147 speelvoorschriften uitgegeven. De kerkelijke viering werd soms opgeluisterd door het doorgeven van de wedstrijdbal, tijdens het zingen van de hymnen en liederen.
In Wenen had de aartsbisschop het gebruik ingevoerd om op Paasmorgen een bal tussen het kerkvolk te werpen. Het overgooien van de bal moest het beweeglijke ontspruiten van het nieuwe lenteleven verbeelden, voortkomend uit de duisternis van de wintermaanden. Het overgooien van hand tot hand moest doen denken aan de Verrijzenis van Christus op Paasmorgen. De Parijse theoloog Jean Beleth (1165) vond het beter om je als christen niet met balsporten in te laten, omdat het verwees naar heidense riten over vruchtbaarheid, lente en oogstfeesten.
Ook de bisschop van Mende, William Durande, klaagde in 1286 over priesters die zich verlaagden tot balsporten met poorten, kegels en bogen (grondbiljarten). Veel heeft dat allemaal niet geholpen. Wel leidde het er toe dat er in steden minder speelvelden overbleven. Het grondbiljartspel verplaatste zich naar het platteland. Dit bleef zo tot de zestiende eeuw. Vanaf die tijd werden de sporten meer recreatief en vervaagt de binding met de kerk. Ongeacht de benamingen van: La Soule, Chicane, Chole, Paille Mall, Cricket of grondbiljarten, vinden al deze balspelen hun oorsprong in het Oosten. Zij vormden amusement voor het gewone volk, in hun spaarzame vrije tijd. Vorsten en kerkelijke leiders maakten er openlijk hun ongenoegen over kenbaar, omdat de beoefening van boogschieten en andere vormen van wapenbeheersing in het gedrang kwamen. Uit de bestaande spelsoorten ontwikkelden zich varianten zoals voetbal, golf en tennis. Deze sporten kenden al een zekere volkspopulariteit in de late Middeleeuwen. Vooral tennis gold als een veel benutte vrijetijdsbesteding bij kerkelijke leiders.
De eerste tennisbanen kenden hun oorsprong in fraai gelegen tuinen binnen de kloosters. De basisvorm voor tennissen is te vinden in het “Jeu de Paume”(het spel met de veren). Dit spel werd en wordt met de hand uitgevoerd. In een latere variant werd het gebruik van een handschoen toegestaan, hetgeen uiteindelijk leidde tot het gebruik van een besnaard racket. Het is dus niet vreemd dat de eerste beschrijvingen daarover zijn terug te vinden in kerkelijke geschriften. Zoals wel meer gebeurde, werd het tennisspel verboden, omdat de populariteit onder de leden van de clerus overmatig toenam. Door de aandacht voor het spel van de kerkelijke leidinggevenden, trok het ook de aandacht van edelen en vorstenhuizen. Zo verplaatste het spel en de banen zich naar de binnenplaatsen en hoftuinen. Het Franse hof deed nog een mislukte poging het tennisspel een elitair exclusief vorstelijk karakter te geven. Op de uitslag van een tennispartij werden geregeld forse weddenschappen afgesloten. In het leger van kruisvaarders, onder leiding van Richard I (Leeuwenhart: 1189-1199) bij de derde kruistocht, was het bij edict (bevelschrift) verboden om, onder de rang van ridder, zich in te laten met weddenschappen op de uitslag van balspelen. Het maximale verlies mocht een bedrag van 20 shilling niet te boven gaan. Koninklijke inzetten bij weddenschappen waren daarvan vrijgesteld. Om de gangbare straf van zweepslagen te ontlopen, verplaatsten spel en gokken zich naar een plek binnen de muren van het kasteel. Diezelfde route naar de binnenterreinen van burchten en kastelen werd ook gevolgd door grondbiljarten en kegelen.
In de Renaissance is een groot aantal spelvariaties met een bal tot ontwikkeling gekomen. Er zijn meer verschillen te vinden in de naamgeving dan in de toegepaste speelvariaties. Wat in Schotland “shinty” werd genoemd, heette in Ierland “hurling” en in Engeland en Wales “bandy”. Schotten en Nederlanders claimen beide de oorsprongslanden van het golfspel te zijn. In beide landen negeren de sporthistorici informatie, welke een duidelijke link naar het verre verleden legt. Het is voor beide arrogant golf landeigen te noemen. Na 1100 waren balspelen zo ingeburgerd, dat nationale trots, onwetendheid of weigering tot onderzoek menig land verleidde om spelen te adopteren als landeigen en de eer op te eisen voor gedane uitvindingen. Met verschillende benamingen en talloze variaties, werd een ontwikkeling in gang gezet, die leidde tot een voortdurende modernisering van balsporten in de daarop volgende eeuwen.
8. Vanaf de Renaissance
Vanaf de Renaissance, rond 1100, verschijnen er steeds omschrijvingen van biljartvormen, welke zowel op de grond als op een verhoogd oppervlak worden gespeeld. Daar ligt de verbinding naar de biljartvorm van heden. De Renaissance leent zich goed voor onderzoek, omdat er door beschikbare afbeeldingen en de bestaande literatuur voldoende studiemateriaal voorhanden is. Het tijdsbeeld wordt zichtbaar in schilderijen, tekeningen, boekillustraties, beelden en gobelins (wandkleden). Het dagelijks leven van de gewone man onderging in hoog tempo een aantal veranderingen. De veranderingen deden zich voor door de ontwikkeling van de handel, de vorming van stadsbesturen, de bouw van kerken in de steden, eenvoudige vormen van industrie en een toename van steedse bouwactiviteiten.
Er was voldoende werk voor de inwoners van de snel uitdijende steden. Vanuit de kerkelijke hoofdstad Rome kwam een sterke impuls tot een politieke en economische opleving in geheel West-Europa. In de twaalfde eeuw was een zichtbare opleving merkbaar van het culturele leven. Het gezag lag niet meer alleen in de handen van vorsten en kerkelijke leiders, maar ook welgestelde handelaren deden op veel terreinen hun invloed gelden. Verbeterde sociale omstandigheden zijn van grote invloed op de ontwikkeling en de ontplooiing van gewone burgers. De benamingen voor de balspelen zijn zeer tijdsafhankelijk en regio gebonden. Het woord “bille” in relatie tot het begrip bal, wordt voor het eerst gebruik in 1164. Het Franse woord betekent “houtstuk” of gebogen stok.
Een gelijkend woord “billes” was in zwang om een variatie van bolvormige objecten mee aan te duiden, ook ballen. Deze gelijkenis van gebruikte woorden zorgt bij onderzoek dikwijls voor verwarring. Vanwege de intensieve relatie van de Franse taal met andere gebieden binnen West-Europa, wordt door een aantal schrijvers wel gesuggereerd, dat Frankrijk gezien moet worden als het land van oorsprong, als het gaat om de biljartsport. Een aantal andere landen menen gelijke rechten te hebben om het ontstaan van de biljartsport binnen hun landsgrenzen te claimen. Het Middeleeuwse woord voor bal kende een latijnse oorsprong in het begrip “billa”. Deze betekenis vloeide voort uit het oud latijnse woord “pila”. Deze woorden waren al bekend in de tweede eeuw na Christus. Veel Romaanse talen zijn in hun oorsprong sterk gebonden aan het oorspronkelijke Romeinse Latijn.
Biljarten kent geen Europese oorsprong, maar werd slechts benaamd door hen die de balspelen in West-Europa introduceerden, zoals de kruisvaarders. Onder hen was deze vorm van tijdverdrijf wijd verbreid. Kruisridder Reginald Mortimer omschreef in zijn notities een spel “biljarten” genaamd, dat populair was onder zijn tochtgenoten. Zij beoefenden het spel als amusement, maar ook om gezond te blijven. Omdat balspelen dikwijls het onderwerp van gesprek vormden, was het niet verwonderlijk dat er somtijds nieuwe elementen aan het spel werden toegevoegd of veranderd. Eenvoudige voorwerpen waarmee de speelbal kon worden geraakt, namen op den duur vastere vorm aan.
9. Van buiten naar binnen
Die stabilisering was ook van toepassing op de omvang en het toebehoren van het speelveld. Het simpele wegschuiven of slaan van een houten bal, ontwikkelde zich tot een spel met gebruik van aanvullende attributen, zoals paaltjes, kegels, bogen en in de grond geplaatste pinnen. Het was de bedoeling om het spel moeilijker en gevarieerder te maken. Vakmensen namen het op zich om speelbanen en keuen (schuifstokken) van verschillende afmetingen vorm te geven. Er verschenen geschriften waarin aanpassingen van de spelregels werden opgesomd. Verbeterde materialen en egale fraaie banen maakten het spel uitdagender en dat leidde tot hogere gradaties in spelbeheersing en een verhoogde amusementswaarde. De ruwe eenvoudige buiten speelvorm veranderde tot een verfijnde speelvorm binnen de woonruimte. Ommuurde steden met beperkte mogelijkheden om speelterreinen uit te zetten, vormden meer en meer een belemmering tot ontwikkeling van het grondbiljarten binnen de stadsmuren. In de architectuur wordt bewust plaats ingeruimd voor speelbanen bij de bouw van forten, kastelen en kloosters. Dit betekende in feite een aanzienlijke beperking van de ruimte, gelet op de restricties binnen een gebouwencomplex. Wel boden de fraaie binnenplaatsen gelegenheid om verzorgde grasvelden aan te leggen. Een volgende stap naar een binnenruimte in het gebouw is dan niet zo ver weg meer. Gezien de omvang van samenlevende groepen of families konden de binnenruimten van een aanzienlijke oppervlakte zijn. De grovere buitenvormen van het spel kregen binnen het gebouw een verfijnder karakter. De speelbal moest met een stick/keu/mace/schuifstok door poortjes en opstaande ringen gespeeld worden, om daarna een “king” of “pin” om te spelen. Daar wel voor gebruikte tafelvlakken waren niet aan bepaalde vormen of afmetingen gebonden. Een tafelvlak had soms een gat in het midden, met de betekenis van king of pin als aanspeelplek. Latere tafelvormen kregen ook gaten/zakken aan de zijkanten en daarna ook in de hoeken van het speelvlak. Het spel in de binnenvorm werd minder inspannend en gevaarlijk en daardoor aantrekkelijker voor mannen, maar zeker ook voor vrouwen. De verplaatsing naar binnen maakte het mogelijk op elk gewenst tijdstip van het spel gebruik te maken.
In het boek van Michael Phelan, uitgegeven in 1850 onder de titel “Billiards without a master”, wordt verwezen naar de Tempeliers (de kruisridders). Deze verwijzing is ook opgenomen in de uitgave “The Great Industries of the United States”, uitgegeven in 1873 en samengesteld door verschillende auteurs. Het bevreemdt dat vroegere schrijvers meer verwijzen naar de feitelijke oorsprong van de balspelen dan schrijvers van recenter datum. In de Grote Russische Encyclopedie werden India en China genoemd als de landen van oorsprong voor het biljartspel. Overigens werd de orde van de Tempeliers (beschermers van de pelgrims naar het H. Land tot 1291– opgericht in 1118 te Jeruzalem) in 1312 door Paus Clemens V opgeheven, vanwege het vertoonde wangedrag en de overdadige welstand van een groot aantal leden van de orde. De Franse vorst Philips (IV) de Schone (1285-1314) nam veel van hun bezittingen in beslag. De vorst had echter wel respect voor de Tempeliers en genoot van hun grondbiljartspel, gespeeld met gebogen stokken, de zogenaamde kolven. Toch liet hij de bezittingen van gekende Tempeliers, zoals Jacques de Molay, Hugues de Pairaud, Geoffroi de Gonneville en Geoffroi de Charnay in beslag nemen. De binding van de balspelen in hun ontstaansvormen, met oude heidense culturen, werd door kerkleiders grotendeels genegeerd of omgezet in voor de kerkvorsten acceptabele interpretaties.
Karel V (1364-1380) van Frankrijk trachtte in 1369 het spelen van La Soule vanuit de kerk te beperken tot slechts enkele speeldagen per jaar toe te laten, vanwege het gevaarlijke spelkarakter. Dit mislukte volledig omdat de gewone man zich dit spelplezier niet meer liet afnemen. Het speelvoorrecht van de adellijken was geen privilege meer. In 1440 deed de bisschop van Trequier nog een zwakke poging om de spelontwikkeling af te remmen door te dreigen met een mogelijke kerkelijke excommunicatie (uitsluiting). Balspelen waren gemeengoed en afleiding geworden in het saaie leven van de arbeiders. Spelen verkregen een grote verspreiding in de dorpjes van het platteland. De kerkelijke afwijzing vanwege voorkomende gewelddadigheden leidde wel tot balspelen met een vriendelijker spelkarakter. Zo ontstonden golf, tennis, croquet, palle malle (maliespel – grondbiljarten) en andere variaties. Onder “billiards” werd een groep van op elkaar lijkende spelen samengebracht. Het werd in Europa een gangbare term. In het boek van Joseph Strutt, The Sports and Pastimes of the People of England, staan drie afbeeldingen, daterend uit de dertiende eeuw, waarbij ook het grondbiljarten is afgebeeld. De vormgeving doet denken aan golfen, curling en bowlen. Het spel Pa(i)lle Malle werd binnen een omgeven ruimte gespeeld, door poortjes en het was de bedoeling om uiteindelijk king of pin te raken. Elke speler had een eigen aanspeelbal en trachtte daarmee in zo weinig mogelijk slagen/duwbewegingen de bal door de geplaatste poortjes te spelen om daarna als afronding de pin(kegel) om te spelen. De speelafstanden kunnen nogal verschillen, evenals de grootte en het gewicht van sticks/stokken. Aan de oostzijde van de kathedraal van Gloucester in Engeland is een afbeelding zichtbaar van een balspel (1300), gelijkend op grondbiljarten, waarmee de gekende relatie met kerk en clerus nog eens wordt bevestigd.
10. Biljartgeschiedenis in beeld
Op het beroemde gobelin van St. Lo, gelegen in het westen van Normandië (Fr.), is zeer fraai de Middeleeuwse vormgeving van het grondbiljarten uitgebeeld (ongeveer 1550). Dit gobelin leidde tot de vormgeving van gelijkende fraaie houtsneden, waarin het grondbiljarten centraal stond (1680). Op het gobelin, te zien in het stedelijk museum te St. Lo, gevestigd in het stadhuis, is goed de samenhang te onderkennen tussen vruchtbaarheidsriten, de landbouw en de lente. Van oudsher zijn die verbindingen geregeld gemaakt. Dit doek is van onschatbare waarde in de bewijsvoering van en de plaatsbepaling in tijd over de oorsprong van de biljartsport.
De biologische samenhang is ook bekend uit Indiase en Chinese culturen. Op meerdere grote wanddoeken (gobelins) wordt dikwijls het dagelijks leven van de gewone plattelands bevolking weergegeven. Lentefeesten vormden, zoals in oude tijden, een periode van losbandigheid en wetteloosheid, wat doet denken aan nog bestaande gebruiken tijdens het christelijke carnaval.
De relatie met oude gebruiken ging verloren door een beperkte kennisoverdracht en een afnemend cultuurbesef. De afbeelding op het gobelin toont een gevlochten wandje, om de afbakening van het speelvlak weer te geven. Het scheidingswandje kon benut worden bij de bespeling van de speelbal door haar verend of stuiterend karakter.
Herders gebruikten bij het grondbiljarten hun staf, “houlette” genaamd, waarvan het dikste einddeel licht was gebogen. De gebruikte harde houtsoorten waren veelal pokhout of hout van de sorbeboom. Het smallere einddeel was dikwijls voorzien van een stukje metaal, om daarmee makkelijker aarde of steentjes te kunnen opscheppen om deze zo nodig naar weggelopen schapen te kunnen werpen. Het geschrokken kuddedier zou door het treffen opkijken en spoedig terugkeren naar de kudde. De door de herders gebruikte stokken waren langer dan de gangbare houten hamers (mallet).
In de beschrijving van het gobelin van St. Lô spreekt Edith Standen over zeven tekstdelen. In die tekstdelen is sprake van het zomerse buitenleven van jonge herderinnen, spelend met jongens in een erotiserende sfeer met een uitdagend karakter. In een bijbel in Wenen, samengesteld door Evert Zoudenbach, zien we bij het verhaal van de Verloren Zoon ook een afbeelding met goed herkenbare biljartattributen. Op binnenplaatsen werden speelveldjes voorzien van een natuurlijke afbakening of men paste verlaagde terrassen toe om het speelveld te markeren.
11. Biljarten op tafelniveau
Edelen en geestelijken speelden het liefst op tafelniveau en zij gebruikten daarbij reeds ivoren ballen en stokken met knoppen die van ivoor, koper of zilver waren voorzien, als verfraaiing. Door de sterke toename van behoefte aan biljarttafels, vanwege de groeiende populariteit, begonnen edelen en rijken veel aandacht te besteden aan fraai vormgegeven speelplaatsen. De zorg voor de uitvoering van de speelterreinen kende een ongekende ontwikkeling. Zoiets was tot dan toe nog niet vertoond. Vakmensen van allerlei slag werden ingehuurd om aan de gevarieerde wensen van de opdrachtgevers te voldoen. Belangrijk waren hierbij; schrijnwerkers, timmerlieden, stoffeerders, houtsnijders, draaiers, vergulders, meubelmakers en afwerkers. Tafels uit de vijftiende en zestiende eeuw waren nog primitief te noemen in ontwerp en constructie. In latere ontwikkelingen kwam de nadruk veel meer te liggen op de beschikbaarheid van fraaie meubelstukken om op te biljarten. De ontwikkeling tot een algemene acceptatie van de speeltafel op hoogte was spoedig een feit. De soms zeer primitieve tafels waren niet voorzien van randen (banden). De opzet was om met een schuifstok vanaf de ene zijde, de bal met een stok (mace) door een poortje te spelen en daarna in een kuiltje (gat) te spelen, aan het andere einde van de tafel. Met een duwstok was beter te mikken, dan met een vanuit de hand bespeelde bal. Spoedig werden er ook gaten uitgesneden of aangebracht, middels zakken, bevestigd aan de tafelrand. Een (tafel)kleed beperkte het rolgeluid van de ballen en bevorderde enigszins het rolgedrag op de doorgaans ruwe houten tafelbladen. Door de onbedekte randen werd er nog wel eens geluid geproduceerd door de val van de bespeelde bal op de grond. Het aanbrengen van randen of stootkussens is op die grond een zeer begrijpelijke aanpassing. Dikwijls gebruikte men een groen kleed, dat enigermate refereerde aan het grondbiljarten in de buitenlucht op aangelegde grasveldjes.
12. Biljarten is voor adel en geestelijkheid
Eén van de eerste biljarttafels is te zien op het schilderij “Het Biljartspel” van Adriaan Venne, die leefde van 1589 tot 1662. De afgebeelde tafel kan heel goed model staan voor de gangbare biljarttafels uit de vijftiende eeuw. De zakken zijn apart aangebracht als gemaasde netjes, om de vier ivoren ballen te kunnen opvangen. In de afbeelding op dit schilderij is sprake van een korte ivoren stok. Tafel en randen waren met een groen kleed bedekt. De stevigheid van de tafel moet redelijk geweest zijn, omdat Willem van Oranje, die ook op het schilderij wordt afgebeeld, er zelfs tegenaan kon leunen. Uit dit tijdperk zijn er ruimschoots omschrijvingen en verwijzingen naar de biljartsport voorhanden. Veel biljarttafels waren oorspronkelijk niet gemaakt om als speeltafel te dienen maar kregen door de snelle veranderingen die gebruiksbetekenis mee. Vormen, ballen en attributen waren voor niemand bindend, gelet op grootte en gehanteerde maten. Het stond eenieder vrij om te handelen naar believen. Lodewijk XI (1461-1483), grondlegger van de absolute monarchie, had een biljarttafel laten maken met een gat in het midden van het speelvlak. Er werden een reeks van tafelvormen genoemd in het boek “Dictionary of Furniture in Decoration” (1887), geschreven en samengesteld door Henry Harvard. Een andere bron van informatie over de vormgeving van biljarttafels was te zien en te lezen in een boek van William Hendrick, “History of Billiards”. In de verhandeling van W. Hendrick werd vermeld dat in 1429 in het Journal de la Ville Paris een Parijse burger opschreef, dat in de tijd van Karel VII (1422-1461)een priester een zeer afwijzende preek hield over balsporten. Dat leidde o.a. in Bologne (It.) tot verbranding in het openbaar van goktafels, damborden, kaarten, biljarttafels en bijhorende schuifstokken.
In 1471 wordt er over de inventaris van het kasteel van Karel VII in Angers vermeld, dat er behalve de aanwezige kleding ook drie houten biljarts en twee sets biljartballen op de testamentaire inventarislijst voorkwamen. Zijn opvolger, Lodewijk XI (1461-1483) heeft ooit ene Robert Gautlier, van beroep stoffeerder, opdracht gegeven om twee sets biljartballen met bijhorende stokken te leveren. De bijhorende rekening is nog in archief beschikbaar. Ook Charlotte van Savoy beschikte over voorwerpen, ingelegd met ivoor, waaronder biljarts, biljartballen en schuifstokken. Charlotte d’Albert beschikte, zoals de omschrijving aangeeft, over een grote biljarttafel, bekleed met een groen! laken. Tot ver in de zeventiende eeuw bestonden biljartvormen binnen zowel als buiten naast elkaar voort. Bij kenners was er wel een zekere voorliefde voor speciaal geprepareerde gazons, verlaagd aangelegd, met randen om de afgemeten speelvelden. In de financiële bescheiden van een adellijke familie troffen we in 1480 een gereserveerd bedrag aan voor de aankoop van twee biljarttafels met bijhorende sets biljartballen. Na 1500 nam het spelen op (biljart)tafels overduidelijk toe, ten nadele van het spelen op de grond in de buitenlucht. Op het einde van de zestiende eeuw troffen we biljarttafels aan in herbergen, drinkhuizen en andere plaatsen waar mensen samenkwamen, uitgezonderd kerkgebouwen.
13. Biljart in de wereldgeschiedenis
In 1587, slechts enkele maanden voor haar onthoofding, klaagde Mary Stuart van Schotland in een brief aan vrienden en haar biechtvader. Zij verzocht de aartsbisschop van Glasgow om ongedaan te maken, dat men haar in de gevangenis het recht ontzegde om te biljarten. Haar laatste echtgenoot in haar vierde huwelijk, de graaf van Norfolk Thomas Howard, een neef van de Engelse koningin Elizabeth (1558-1603), bezat een omrand biljart bedekt met een groen laken, voorzien van een onderstel met gedraaide poten. Bij dat biljart behoorden ook drie biljartstokken en elf ivoren ballen. Een hardnekkig verhaal vermeldt dat Mary Stuart na haar onthoofding, op eigen verzoek, gewikkeld werd in het biljartlaken van de speeltafel welke in de gevangenis aanwezig was. In de geschriften, die een Frans edelman heeft nagelaten, wordt weergegeven dat er na 1600 gesproken kan worden van een biljartmanie. Die overtrokken belangstelling verspreidde zich vanuit volksgelegenheden!! naar de rijken en aanzienlijke edellieden. Daar ontstond een grote behoefte aan het bezitten van een eigen speeltafel in een fraaie entourage. De drastisch toegenomen populariteit vond ook haar weerslag in geschriften uit die tijd. Biljarten werd regelmatig teruggevonden in publicaties van Edmund Spenser, Florio, Champan en Ben Jonson. Er is ook een fraaie verwijzing te lezen in het toneelstuk “Anthony en Cleopatra (akte 2, scène 5) van de hand van William Shakespeare. Ten tijde van koningin Elizabeth van Engeland en William Shakespeare was biljarten in ruime kring bekend en gerespecteerd. In het boek voor biljarteigenaren en tennisveld beheerders, de “Billiardius Paulmiers” uit 1610, werd een koninklijke dispensatie (toestemming) verleend, om publiekelijk biljarttafels of tennisbanen te beheren en te exploiteren.
14. Het volk komt aan tafel
De tijd van de Franse Revolutie (1789) kon gezien worden als een bloeiperiode voor de biljartlokaliteiten. Daarin werd gespeeld en ook de sociale contacten onderhouden. De tennisbanen bevonden zich voornamelijk in de open lucht. De bal werd met de open hand bespeeld, tot een stevige handschoen werd toegestaan om de kwetsbare hand te beschermen. De stimulans tot invoering van de handschoen kwam vooral van Franse kant. Het spel verspreidde zich in hoog tempo. De Fransen noemden het spel “Jeu de Paume”, het spel gespeeld met de palm van de hand. De handschoenen waren samengesteld uit draden van verschillende stoffen, windsels of repen. Uit vergrote handschoenen, afhankelijk van de gebruikte materialen en de toegepaste vormgeving, ontwikkelde zich de vorm van het racket De opzet doet veel denken aan kaatsen. Ook in kloosters werd het tennis geestdriftig gespeeld op het binnenterrein (cour).Tennis kende dezelfde voorgeschiedenis als vele andere balgerelateerde spelen. In de encyclopedie van Denis Diderot (1713-1748) en Jean Baptiste Lerond d’Alembert (1717-1783) is te zien hoe biljarten gespeeld werd in een entourage die doet denken aan een gymnastiekzaal. De speelruimte was voorzien van een rek met speelstokken en boven de speeltafels bevonden zich grote houten rekken om kaarsen ter verlichting te plaatsen.
Al in 1666 waren er in Parijs 57 gelegenheden, waar behalve tennis ook biljarten gespeeld kon worden. In 1691 kwamen daar ook grote kaarttafels bij aangeschoven. In 1727 kon men nagenoeg in elke behoorlijke Parijse gelegenheid biljarten. De regeerperiode van Lodewijk XIII (1610-1643) omvatte 33 jaren en nam een aanvang op het moment dat het monopolie verviel op het beschikbaar mogen hebben van biljarts en tennisbanen. Onder invloed van de vorst werd biljarten een rage aan het hof. Personen met enig aanzien namen in het geheim biljartlessen om te voldoen aan het verwachtingspatroon van de eigen stand en de betere kringen. Ook kardinaal Jules Mazarin (1602-1661), de opvolger van kardinaal Jean Armand Richelieu (1585-1642) hertog van Plessis, als minister onder Lodewijk XIII, haalde biljartles bij een prominent eigentijds top-speler. Aan het hof kruiste hij regelmatig de keu met Lodewijk XIII.
Zeker voor vrouwen was biljarten een must geworden in dit romantische tijdperk. Kinderen werden door hun ouders gestimuleerd om aan het mooie biljartspel deel te nemen. De zoon van de koning erfde zijn voorliefde voor biljarten. Na zijn kroning tot koning Lodewijk XIV (1643-1715) was biljarten één van zijn meest geliefde vormen van vrijetijdsbesteding. Kosten nog moeite werden gespaard als het ging om biljarten. De koning stelde er prijs op, dat zijn tegenstanders minimaal een moyenne van 1 hadden. Over het algemeen had de vorst een hekel aan veel zinloze lichaamsbeweging, met uitzondering dan van biljarten. In de uitgave Paris Mercury van december 1689 was een beschrijving van de koninklijke biljartkamer opgenomen. Daarin bevonden zich zesentwintig kristallen kroonluchters voor de kaarsverlichting en zestien zilveren staande kandelaars, voorzien van vergulde standaards. Rond de twee biljarts stonden 24 stoelen opgesteld, welke waren bedekt met groen fluweel, afgewerkt met gouden franjes. De grote tafel had als maten een lengte van elf voet en acht inches (ong.3.45 m) en een breedte van zes voet (ong.1.80m). Deze tafel genoot meestentijds de voorkeur van de koning. Een reden van zijn voorkeur voor biljarten kon gelegen zijn in het feit dat zijn lijfarts hem het dringende advies gaf om met regelmaat enige lichaamsbeweging te beoefenen. De arts was van mening dat biljarten daar zeer geschikt voor zou kunnen zijn. Dat leidde tot geregelde samenkomsten van de gehele familie rond de biljarttafels. Het was bekend dat de toekomstige Lodewijk XV ( 1715-1774), als kind van zeven jaar oud, zichzelf troostte met een lange biljartpartij, toen hij vernam dat zijn favoriete gouvernante helaas het paleis moest verlaten.
Van de volgende vorst, Lodewijk XVI (1774-1792), gehuwd met Marie Antoinette, is bekend dat hij op de avond dat de Franse Revolutie uitbrak in de fraaie biljartzaal een partij biljart speelde met zijn echtgenote. De documenten die zijn troonsafstand inleidden werden ondertekend op de biljarttafel. In een aantekenboekje van Marie Antoinette is de vermelding te lezen, dat de koningin veel meer biljartpartijen in winst omzette dan de koning zelf. Mogelijk had haar vaardigheid te maken met de fraaie schuifstok waarover zo kon beschikken. Zij speelde met een ivoren schuifstok, gemaakt uit één enkele olifantsslagtand, ingelegd en uitermate kostbaar verfraaid. Het voorwerp moet echt een fortuin waard zijn geweest. Dat besefte ze zelf ook wel, want de sleutel van de opbergdoos voor de schuifstok droeg ze altijd bij zich. In een bekend boek over biljarten, “Le Billard et L’Histoire”, is een beschrijving van deze schuifstok opgenomen. De stok was volledig en bijzonder nauwkeurig gegraveerd. Het speelvlak was gevat in goud. Naar het schijnt heeft zij de schuifstok een keer uitgeleend aan Madame de Vaudreuil, die er tijdens een verhitte partij de oorzaak van was dat de stok brak. Het voorwerp is niet gerepareerd en zoekgeraakt in de hectiek ten tijde van de Franse Revolutie. Dit type schitterende speelstokken voor hooggeplaatsten werden gemaakt door de allerbeste vakmensen. Doorgaans waren deze mensen als vaste medewerkers aan het hof verbonden. Kosten nog moeite werden gespaard om voor de opdrachtgevers schitterende biljarttafels en toebehoren te ontwerpen en te maken. Zo was er ook een biljartvorm tot ontwikkeling gebracht, die de naam droeg van “Fortfication Billiards”. Het vormde een zeer fraaie unieke speelvorm op de tafels. Er kwamen allerlei voorwerpen aan te pas, zoals kastelen, forten, erebogen en vaandels. Het geheel deed soms een beetje denken aan uitermate fraai uitgevoerde enigszins vergrote schaakstukken. Top vak-mensen legden er, in opdracht van de rijken, al hun kennis en kunde in. De verfijning van het spel was ook terug te lezen in een zeer complexe regelgeving. Er was wel een tiental pagina’s tekst voor nodig als toelichting om alle regels van het spel te kunnen bevatten en te doorgronden. Zo probeerden welgestelden en edelen zich intellectueel te onderscheiden van het gewone volk. In een andere spelvariant werden veel meer ballen gebruikt op een afgebakend bord. Op het eerste gezicht deed het denken aan een vergroot knikkerspel op een omrande tafel. Vanwege het beperkte speelvlak en de makkelijke verplaatsbaarheid, was dit spel nagenoeg overal bruikbaar te maken. Het speelbord kon op de grond gelegd worden of op schragen of een tafel. Dit spel had de naam “Bagatelle”. Feitelijk vormde dit spel de eerste aanzet tot de later massaal gemaakte pinballmachines.
15. Engeland aan stoot
In de zestiende en zeventiende eeuw nam het aantal beschikbare biljarts in Engeland beduidend toe. De Europese handel was vooral in handen van Spanje, Italië, Frankrijk en Nederland. Pas in een later stadium kon Engeland zich een plek verwerven in het Europese handelscircuit. De Engelsen ontwikkelden zakelijke contacten in de richting van China, India en het Afrikaanse continent. Daar verkregen zij ook belangrijke grondstoffen, zoals wol, hardhout, ivoor, en ook hoogwaardige gereedschappen en machines. De Engelse biljartgeschiedenis is goed gedocumenteerd. Na een matige introductieperiode verkreeg het spel net zo’n goede ontvangst als op het vasteland van Europa. De Engelse koning James I (1603-1625) die Elizabeth I opvolgde op de troon, was een zeer gretig speler. In het boek The Compleat Game-master uit 1674, wordt vermeld dat biljartbehendigheid voor een heer een noodzaak was. Veel mensen uit de middenklasse van de bevolking deden meer dan hun best om op een echte heer te lijken, door veel te oefenen op de biljarttafel. Spelen en gokken was in die dagen in alle lagen van de bevolking een geaccepteerd tijdverdrijf.
De adel speelde, zoals in een reglement aangegeven, volgens geldende regels. Schrijvers als Charles Cotton probeerden in hun geschriften over spelen en sporten het klassenonderscheid te vermijden. Voor de gewone man kon een bezoek aan een publieke gelegenheid wel risico met zich brengen, door de aanwezigheid van goklustige bedriegers en valsspelers. Soms geraakte men in schulden en verspeelde daardoor have en goed. Dit soort gebeurtenissen hebben het imago van het biljarten geen goed gedaan. Feitelijk is dit een verkeerde zienswijze en een foute interpretatie geweest van de betrokkenheid van biljarters bij de algemeen verbreide lust tot gokken en wedden. Als het moet gaan over negatieve historische publiciteit, dan zou biljarten eerder een plaats onder aan de ladder toekomen. De topplaatsen kunnen dan beter toegekend worden aan; gokkers, paardenraces, dobbelaars, kaarten om geld en roulettespelers.
Biljarten is veel meer te zien als een edele, uitdagende, creatieve en gezonde vrijetijdsbesteding. De schrijver Cotton was niet voldoende bekend met de gebruikswijze van de mace (schuifstok). Hij signaleerde echter al dat de schuifstok door sommige spelers als keu werd gebruikt, omdat zij de stootbal in beweging brachten met het smalle einddeel van de stok. Afhankelijk van de voorkeur van de speler werd de houtsoort gekozen. Over het algemeen betrof dat de zwaardere edele houtsoorten. Verzwaring kon plaats vinden door de toevoeging van koper of lood. De vervaardiging was dermate professioneel, dat er behoorlijk nauwkeurig mee kon worden gespeeld. Een bal nauwkeurig opduwen/schuiven noemde men in Engeland “trailen”. Het sturend volgen van de speelbal kende onder de goede spelers verschillende benamingen, zoals; schuifduw, de snelle veeg, de lange slag, de sleepbeweging, de droge tik en de opwaartse duw.
Technische beheersing betekende een groot voordeel voor een goede speler, omdat zij met hun kundige gevarieerde speelstijl meer scorings-mogelijkheden hadden. Het uiteinde van de keu kon krachtig worden gebruikt bij het slepen of schuiven van een bal, vooral door de ervaren getrainde spelers. De stok werd ook gebruikt bij het reeds genoemde spel trucks, dat in vormgeving doet denken aan biljarten. Een stoot/schuif kwam tot stand door de platte kant van het voorstuk van de keu op tafel te laten rusten en dan de bal in een vloeiende beweging vooruit te duwen/schuiven. De keustok werd op schouderhoogte vastgehouden met de duim, de wijsvinger en de middelvinger. In het spel trucks wordt nog steeds gebruik gemaakt van poortjes en kegels, zoals voorheen bij grondbiljarten. Reeds in het boek van Cotton werd vermeld dat het was toegestaan om de keu ook te gebruiken aan het smalle uiteinde, als de speelbal te dicht onder de band was komen te liggen. Deze verruiming in mogelijkheden is voor de ontwikkeling van het biljarten van essentieel belang geweest.
16. Een grote stap voorwaarts
In de negentiende eeuw raakte het gebruik van poortjes, kegels en schuifstokken meer en meer in onbruik. Nieuwe spelsoorten ontwikkelden zich, waardoor biljarten moeilijker werd. Dat vroeg om een groter spelinzicht en verfijnder speelgereedschap.
De eerste grote stap voorwaarts was te vinden bij de speelstok, die we vanaf nu als keu kunnen benamen. In 1647 vermeldde John Evelyn dat in de Londense residentie van de Portugese ambassadeur, de markies van Arronches, een duur biljart was geplaatst. Deze geïmporteerde speeltafel had duidelijk betere speelkwaliteiten dan tot dan toe gebruikelijk. De tafel stond waterpas en de banden waren niet alleen opgevuld, maar vertoonden tevens enige veerkracht. Er werd geen gebruik meer gemaakt van bogen en kegels, zoals bij het Engelse biljarten in die tijd tot dan toe gebruikelijk. Er was bovendien nog iets bijzonders. Meer en meer spelers gingen het smalle uiteinde van de keu benutten. Soms was dat smalle deel, om splijtschade te voorkomen, voorzien van koperen of zilveren beslag. Deze overgang van schuifstok naar keu, met hetzelfde voorwerp, zou de complexiteit van het biljartspel in hoge mate beïnvloeden. De schuifstok werd vanuit de schouder bespeeld, maar de keu werd vanuit de heup gehanteerd. Een schuifstok eveneens benutten als keu vraagt van een speler een meervoudige techniek. Het biljartspel werd veel ingewikkelder, wetenschappelijker en uitdagender in haar mogelijkheden. Hoe meer boog en kegel naar de achtergrond verdwenen, des te meer begonnen Franse spelers nadruk te leggen op het produceren van caramboles. Een handige speler probeerde bij de afstoot de bal van zijn tegenstander te raken en in een hoekzak te deponeren. In deze spelbenadering kregen de randkussens of banden betekenis als spelelement, door de veerkracht te benutten. Aanvankelijk dienden de banden slechts om de ballen binnen het speelvlak te houden. Dat was een overblijfsel uit de periode van grondbiljarten met een afbakening van schotten, hekjes of buxushaagjes. In Engeland vond de omschakeling van schuifstok naar keu wat later plaats dan in Frankrijk. De keu werd het specialisme van de betere spelers in Engeland. Anderen bleven schuiven.
Een aantal opeenvolgende uitvindingen en verbeteringen gaf het biljarten al spoedig een wetenschappelijke reputatie, waarvoor uiterste kundigheid was vereist om een goede speler te kunnen worden. Bij die veranderingen denken we aan de pomerans, het krijtje, de leistenen biljarttafelplaten, de kwalitatieve verbeteringen aan het laken en de vinding van rubber. Midden achttiende eeuw werd biljarten wereldwijd gespeeld en had het spel zich ontwikkeld tot een verfijnd complex tijdverdrijf voor velen. Met al deze veranderingen en verbeteringen was het biljarten klaar voor een nieuwe opleving in haar bestaan. Europese bijdragen in de ontwikkeling van de biljartsport, van tijdverdrijf tot sport, zijn van grote betekenis geweest. Nagenoeg alle balsporten hadden na hun introductie in Europa grote veranderingen ondergaan. De invoering van balspelen was ook nadrukkelijk van invloed op het vrijetijdsleven van de gewone mensen. De belangstelling uit die hoek vormde deels de reden voor een vlotte modernisering en groei van de biljartindustrie en de verspreiding onder alle lagen van de bevolking. Elk facet kende een eigen ontwikkelingslijn binnen de sport. Een eigentijds onderzoek naar de sociale en economische betekenis van al deze bijdragen in die periode van de geschiedenis is hachelijk, als daarbij niet voldoende betekenis wordt toegekend aan de biljartsport en de daaruit voortvloeiende gevolgen. De periode van 1500 tot 2000 kent voor wat betreft de biljartsport baanbrekende ontwikkelingen. Dat heeft haar sporen nagelaten op het sociale, economische en politieke krachtenveld binnen de cultuur van West Europa.
Biljarten als sport en tijdverdrijf raakte de levens van kinderen, edelen, handelaren, uitvinders, kunstenaars, schrijvers en historici. De spreiding vanuit Europa over de wereld was immens te noemen. De verhoging van speelvlak tot tafelhoogte had toentertijd plaats om redenen van speelgemak, ruimtebeschikbaarheid, verplaatsbaarheid, spelontwikkeling en sociale omstandigheden. Eén van de eerste omschreven tafelvormen dateert uit 1469, toen Lodewijk XI ( 1461-1483) opdracht gaf aan Henri de Vigne om voor hem een biljarttafel te maken. Hun onderling overleg over het meubel resulteerde in een fraaie tafel, met veel gerieflijkheden, zoals een stenen ondergrond, een laken en opstaande randen. De omstandigheden van de tijd maken het dikwijls lastig om te beschikken over juiste data in de biljartgeschiedenis. Zo zal deze voornoemde ontworpen speeltafel waarschijnlijk niet de eerste zijn geweest die ooit gemaakt is. Bovendien betekende het spelen op tafelniveau niet direct het einde van het grondbiljarten. Vanuit historisch perspectief zullen we moeten accepteren, dat vormgeving en ontwikkeling elkaar in de loop der tijd zullen overlappen en wederzijds beïnvloeden. Onder de bevolking is een scala aan tafelvormen en speelvlakmaten in gebruik geweest. Dat biljarten een privilege was voor de edelen, is slechts een waarheid met restricties. Het is wel juist om te zeggen dat uit die kringen de oudst beschikbare documentatie boven tafel is gekomen. Zij be-schikten, meer dan de gewone man, over de gelden om opdrachten tot de realisatie van speeltafels te verstrekken. Ook waren zij meer dan anderen in het bezit van grotere ruimten om tafel en toebehoren te laten plaatsen in hun voor die tijd riante onderkomens. Om deze redenen was het moeilijk om de sociale samenhang van de biljartontwikkeling in juiste proporties in beeld te krijgen. Dat maakte daarom de periode tussen 1600 en 1800 van wezenlijke betekenis. Moderne ontwikkelingen uit die tijd vallen samen met een tijdperk, waarin een veelheid aan informatie, uit alle lagen van de bevolking, beschikbaar was voor historici uit verschillende landen en taalgebieden. Het einde van de achttiende eeuw kenmerkt zich door de beschikbaarheid van informatieve teksten in druk, waarbij de plaats van sporten in de sociale structuur van de samenleving werd omschreven. Gelet op het belang van sport in vele culturen, ontstond ook de behoefte om daarover veel vast te leggen. Die publicaties handelen dan ook over plaatsen waar gespeeld kan worden, inventarislijsten van families, boeken over de speelwijze van biljarten en perspublicaties. In de achttiende eeuw beschikte nagenoeg elke uitspanning in Frankrijk wel over één of meer biljarttafels. De standaard in maat en regelgeving was nog niet gemaakt. Dat werd doorgaans overgelaten aan de ervaring en de onderlinge afspraken van betrokken spelers. Die enorme vrijheid leidde tot een onoverzichtelijk geheel van spelinterpretaties. Essentieel was het spelgereedschap, doorgaans afgeleid van een ontwerp dat gemaakt was in opdracht van vorsten, edelen, welgestelden of zaaleigenaren. In de regio kon om willekeurige redenen een zekere voorkeur bestaan voor bepaalde tafeltypen en de daarbij toegepaste maten. De spelvorm was ook wel afhankelijk van de gewenste kwaliteit, de handelswaarde en de toegepaste stijlelementen. In elitaire kringen en bij de rijke handelaren vond soms een zekere research plaats om door veranderingen tot verbeteringen te komen.
17. Biljarten voor het hele gezin
De toename in populariteit onder de bevolking leidde tot meer en boeiende verslagen in de geschreven pers. Positieve kwaliteiten van het spel werden breed uitgemeten in jubelende beschrijvingen. Biljarten werd gezien als een spel waarbij de geestelijke en lichamelijke fitheid van de speler bevorderd werd. Biljarten was een activiteit waar het hele gezin aan kon deelnemen. Zo werd een logisch aspect in de benadering van het spel, om vrouwen en kinderen in meerdere mate bij de spelbeleving te betrekken als deelnemers. De deelname aan het spel door vrouwen was al onmiskenbaar aanwezig bij het veel gespeelde pall mall, het grondbiljarten. Biljarten is makkelijk te doen en vraagt geen bijzondere fysieke kwaliteiten. Deze gelijkwaardigheid bood vrouwen de gelegenheid de competitie aan te gaan met mannen. Het spel vormde een intermenselijke activiteit, gelijkend op andere spelen en vormen van vrijetijdsbesteding, zoals kaarten en schaken. Tactisch inzicht en verstandelijke capaciteiten speelden een grote rol als het ging om het uiteindelijk spelresultaat bij het biljarten. Het gokelement veroorzaakte soms aanvullende opwinding en spanning bij de deelnemers aan het spel. Vooral Marie Antoinette (1755-1793), echtgenote van Lodewijk XVI (1774-1792), was gegrepen door de charme van het spel.
Het topeinde van haar keu, waarop de pomerans gelijmd was, was van goud. Zij oefende geregeld om haar biljartkwaliteiten te ontwikkelen. Op sommige dagen speelde zij wel drie uur, met onder andere de hertogin van Bourgondië en de Franse kroonprins, de toekomstige! Lodewijk XVII (1785-1795). Problemen die zich voordeden bij het spel en de daaruit voortvloeiende uitdagingen, leerden koningskinderen en jonge edelen de eigenschappen van: beheersing, strategisch denken, sociale vaardigheden en geduld. Het spel vormde eveneens een uitlaatklep voor kinderen en adolescenten, als voorbereiding op hun voorname en verantwoordelijke bestaan als leidinggevende volwassenen. Het is bekend dat veel jonge gefascineerde spelers hun liefde voor het spel als volwassenen behielden. Lodewijk XIV was een enthousiast speler. Als koning had hij grote invloed op de populariteit van het biljarten, door als beschermheer te fungeren voor begaafde topspelers en grote toernooien.
In Versailles had hij een zeer fraaie zaal laten inrichten voor biljarten. De biljartzaal droeg de benaming “Salon de Diane”. Gedurende de gehele ontwikkelingsperiode is in afbeeldingen en geschriften de betrokkenheid van vrouwen en jongeren aanwijsbaar terug te vinden. Wel golden er voor kinderen en vrouwen enige beperkingen in de beoefening van het spel, op basis van toen geldende omgangsregels in het sociale verkeer. Vrouwen van stand werden geacht niet te komen in openbare gelegenheden, waar biljarten als zeer populaire activiteit door velen gespeeld werd. Deze beperking vormde een belangrijke reden voor de toename van het spelen van biljarten binnen de privésfeer van het gezin. In de loop der tijd zijn deze restricties geleidelijk aan afgezwakt en merendeels zo goed als verdwenen. Toch bleef er altijd wel een zeker spanningsveld bestaan omtrent de gelijkheid van man en vrouw aan de biljarttafel. Deze ontwikkeling markeerde eveneens het sociale klimaat in de onderscheiden perioden van de menselijke geschiedenis.
18. Biljarten als statussymbool
In de zestiende eeuw vormde biljarten een belangrijk onderdeel binnen de Europese cultuur, in alle lagen van de bevolking. Er heerste een stille strijd tussen welgestelden, aangaande vormgeving en inrichting van de biljarttafels en salons. Toenemende belangstelling vormde de aanleiding tot de inrichting van weelderige fantastisch gemeubileerde en gedecoreerde biljartsalons. Een dergelijke fraaie vormgeving is ook toegepast in het Schönbrunnpaleis, de zomerresidentie van Leopold I (1658-1705). Dit Oostenrijks Hongaarse paleis beschikte over een adembenemend fraaie biljartsalon. Deze salon werd ook benut om belangrijke gasten te laten wachten, alvorens hen te ontvangen. In publicaties is een veelheid aan koninklijke biljartsalons beschreven, waardoor historici een goed beeld krijgen van de leefstijl der adel in de negentiende eeuw. De lagere sociale klassen konden zich een dergelijke weelde uiteraard niet permitteren. Zij konden terecht in de openbare gelegenheden, zoals cafés, herbergen en koffiehuizen. Daar kwamen mensen samen om zich na een dag hard werken te ontspannen en te genieten van de verschillende mogelijkheden, waaronder biljarten. Dit soort gelegenheden werden ook bezocht door reizigers, om informatie in te winnen, te overnachten of een spelletje te spelen. Beschikbare verslagen vertelden over het leven van de verschillende klassen en hun wederwaardigheden in die tijd. Openbare gelegenheden hadden wel veel invloed op de ontwikkeling in de vormgeving van de speeltafels en de vastlegging van de spelregels. Biljarts en toebehoren werden nog volledig vervaardigd op basis van verleende opdrachten, naar de wensen van de toekomstige eigenaren. Openbaarheid leidde tot algemene aanvaarding. Een reden voor de snelle verspreiding van het spel kon ook gevonden worden in de eenvoudige onderstelconstructies van veel tafels, de mobiliteit en de beperkte basiskosten. De stijgende vraag naar tafels en attributen leidde spoedig tot de ontwikkeling van een biljartindustrie.
19. Maten en regelgeving
Zelf vastgestelde variabele spelregels bleven nog lang opgeld doen in de lokaliteiten. Er verschenen nu ook meer en meer keurekken en telramen met een bijgevoegd gedrukt spelreglement. Dat was de inleiding tot een zekere regulering van maten en spelregels. Deze min of meer standaardisatie van speeltafelmaten had een dwingende invloed op de spelregelgeving wereldwijd. Rond 1750 was het algemeen geaccepteerd dat de lengtemaat, aan de binnenzijde van de tafel gemeten, de dubbele afstand omvatte van de breedte, eveneens gemeten aan de binnenzijde van de speeltafel. Gangbaar was een tafelmaat van zes voet breed en twaalf voet lang. Een (foot)voet is twaalf inch(duim) en dat leidt tot een afstand van 6 x (12 x 2,54 cm) = 1,8488 meter breed en bijna 3,70 meter lang. Een speelvlak van zeven bij twaalf voet was ook heel gebruikelijk. Deze speeltafelmaten bleven gebruikelijk in de regio waar het snookerspel zich ontwikkelde. Het snooker in zijn huidige vorm ontwikkelde zich pas later, maar deze tafelmaten zijn min of meer bij deze spelvorm nog in zwang. Snookertafel: (11 voet en 8,5 inch bij 5 voet en 10 inch), 3,50 m bij 1,75 m. De hoogte mag uiteenlopen van 85 tot 87,5 cm. De grote tafelmaten bleven ook in gebruik in de U.S.A. tot het midden van de negentiende eeuw. In het nieuwe werelddeel was er een grote belangstelling voor het “vierballenspel”. Mede onder invloed van het in Frankrijk ontwikkelde carambole-biljarten en de kleinere behuizingen, ont-stond de wenselijkheid om de gangbare tafelmaten te reduceren tot een maat van vijf bij tien voet. Deze maatgeving hield in de Verenigde Staten stand, voor zowel het poolbiljarten als het carambolebiljarten, tot 1930. Vanaf die tijd verschijnen er ook pooltafels met een maat van 4,5 bij 9 voet. De wat grotere vorm van 5 bij 10 voet bleef de standaardmaat voor biljarttafels bij carambolebiljarten. De belangstelling voor biljarten, gekoppeld aan een variabele regelgeving, leidde in de loop van de zeventiende eeuw tot veel veranderingen. Zo ook de doorbraak bij het gebruik van de van schuifstok naar keu. De lichte schuifstok, gebruikt als keu, werd meer en meer recht van vorm. De vormaanpassing werd vooral bepaald door de spelverhuizing naar de binnenruimten, omdat een zwaardere schuifstok binnen niet zo noodzakelijk was.
20. Biljarten in de Nieuwe Wereld
Binnen de Verenigde Staten waren nieuwe ontwikkelingen grotendeels afhankelijk van ontdekkingsreizigers die het land doorkruisten en binnenkomende nieuwe bewoners. Zij vormden de gangmakers in de popularisering van biljarten in het nieuw ontdekte continent. De meegenomen vormen van balspelen kwamen in het nieuwe werelddeel ook onder invloed van de oorspronkelijke bewoners, zoals te zien in het spel “Lacrosse”. Vormgeving en speelwijze van het biljartspel waren daar ook veelal gekoppeld aan de beschikbare materialen in die regio. Toenemend reisgedrag verspreidde nieuwe zienswijzen en spelregels naar allerlei omringende landen. Er ontstond een groeiende behoefte om de kwaliteit van de speeltafels te verbeteren. Er ontstond enige structuur in de regelgeving door de vaststelling dat de speelbal maar één keer beroerd mocht worden bij de afstoot en dat er minimaal één voet aan de grond moest blijven. Ook het storende van een doorduwstoot moest tot het verleden gaan behoren. De discussie hierover duurt voort tot op de huidige dag, omdat er verschillen in visie bestaan over de foutieve stoottechniek bij een doorduwstoot/biljardé. Bij een foutieve afstoot wordt er al contact gemaakt met de aanspeelbal op het moment van afstoten, waardoor twee ballen tegelijk worden bespeeld. Het vereiste contact met de vloer tijdens de afstoot, moest voorkomen dat de kwetsbare stabiliteit van de speeltafel te intensief werd beproefd door leunen, duwen of zelfs breeduit over tafel hangen. Ook al is de tafelstructuur sindsdien toch drastisch verbeterd, de regelgeving hierover is tot op heden nooit meer gewijzigd. Het gebruik van de keu was aanvankelijk voorbehouden aan de betere spelers. In veel openbare gelegenheden moesten biljarters toestemming verkrijgen van de lokaaleigenaren om met een keu, met een smal topeinde, te mogen spelen op hun tafels. Soms wilde de lokaalhouder eerst wel even zien wat voor biljartvlees hij in de kuip had, alvorens bezoekers toestemming te geven op zijn kostbare biljarttafels te spelen.
21. De keu en de kroeg
William Hendricks noemde het een tijdperk waarin biljarten voor iedereen tot de mogelijkheden behoorde. In het merendeel van algemeen toegankelijke gebouwen waren biljarts aanwezig. Zo ook in “The Angel”, een beroemde herberg in Islington (Engeland), die werd geopend in 1650. De herberg bestaat tot op de dag van vandaag, maar dan wel als restaurant. De populariteit van het biljartspel leidde tot een associatie met drankmisbruik, hetgeen in herbergen geregeld plaats vond, naast vormen van ontucht. Deze slechte roep van de herbergen vormde voor de Engelse puriteinen (zuiveren in de kerkleer) aanleiding om te trachten dit soort louche gelegenheden gesloten te krijgen.
Decreten werden uitgevaardigd die het voortbestaan van veel herbergen in gevaar brachten. In 1656 werd er door de Engelse regering, onder leiding van Olivier Cromwell (1599-1658), een decreet uitgevaardigd. De justitie in het hertogdom Hertford vond daarin de mogelijkheid om een repressief beleid te hanteren. Zij zeiden strijd te leveren tegen de ontheiliging van de zondagsrust, algemeen voorkomend vloeken, openbare dronkenschap, overmatig drankgebruik en gokken bij biljarten, shovel boarden, kaarten, dobbelen, kegelen, duivenslag spelen of bowlen en het ongeoorloofd uitventen van handel in de herbergen. De repressies hadden soms een averechts effect op het gedrag van de bezoekers van de herbergen. Het ontstane ongunstige imago bleef de biljartsport lang aankleven.
Een aantal moralisten uit die tijd hebben in hun geschriften de negatieve beeldvorming nog versterkt. Naast aspecten van waarheid moet wel gesteld worden dat er veel te generaliserend met de biljartsport is omgegaan. Waar de één zijn goedkeuring kenbaar maakte in geschriften, over de prachtige vorm van vrijetijdsbesteding voor veel mannen, daar maakten anderen vooral bezwaar tegen de omgeving en de sfeer in de gelegenheden, tegen welke achtergrond de biljarters hun spel speelden, zonder daarvan altijd in ongunstige zin deel van uit te maken. Ook in de teksten van Cotton werd al in 1674 waarschuwend geschreven over gewiekste en vals spelende biljarters. Ook in het spelenjaarboek van 1775 (Annals of Gaming) werd daar expliciet voor gewaarschuwd, terwijl we dan in tijd toch honderd jaar verder zijn. De waarheid bevattende ongunstige pers werd in hoge mate door eigentijdse moralisten schromelijk overdreven.
Biljarten was voor het merendeel van de spelers een bron tot ontspanning, waarvoor een hoge mate van concentratie en precisie vereist was. Het was meer dan een recreatief geluksspel voor gokbeluste dronkelappen. Biljarten beoefenen is een sportieve uitdaging aangaan, welke een grote mate van fysieke en mentale uitdaging in zich heeft. Biljarten vormde een wezenlijk onderdeel in de belevingssfeer van lokaliteiten op niveau. Voor het genoegen van de bezoekers werden biljarts (zonodig) in aparte salons geplaatst. In een aantal gelegenheden werden ook dames toegelaten, als er een mengeling mogelijk was van spelen en een goede intellectuele discussie. Een goed biljart en beschaafd publiek vormden in veel gevallen een aanbeveling voor gerenommeerde koffiehuizen. De aandacht voor de kwaliteit van koffiehuizen bleef jarenlang in stand. Kolonisten verspreidden het Europese gebruik over de wereld om biljarttafels te plaatsen in publiek toegankelijke gelegenheden.
22. Van pocket tot carambole
Eén van de eerste bekende tafels in de U.S.A. betreft een speelset met een boog (poortje), een paaltje, geplaatst op een biljarttafel zonder zakken en twee speelballen. De stopbal als stoot (amortistoot) werd veel toegepast. De bedoeling was om de bal van de tegenstander door het poortje te spelen, zonder er de stootbal ook doorheen te laten rollen (winning hazard). Rolde, na het aanspelen van de bal van de tegenstander, de stootbal door het poortje, dan verloor men een punt. Het omver spelen van het staande kegeltje (pin of king genoemd), met de bal van de tegenstander, leverde bij de afronding van de partij extra punten op. Latere tafels hadden wel zakken of uitsparingen aan of op het speelvlak. Deze ontwikkeling leidde op den duur tot het driebandenspel en de afsluiting van gaten en zakken.
In de vijftiger jaren van de twintigste eeuw waren er in Nederland en elders nog volop biljarttafels in gebruik, waarvan de hoekpockets (met vangklep en knop) waren dichtgemaakt om verder als gewone carambole biljarttafel dienst te doen. Een derde rode bal diende door de aangespeelde bal van de tegenstander geraakt te worden om te scoren. De verwijdering van de kegel vormde de inleiding tot de ontwikkeling van carambolebiljarten. Het caramboleren vond vooral veel beoefenaren op het vasteland van Europa. Ook in Engeland hadden deze aanpassingen invloed op de spelontwikkeling. De rode bal werd toegevoegd, ter vervanging van de kegel, maar de pockets bleven gehandhaafd. De pockets vormden de vervanging van kegel en bogen. Het wegspelen van de speelbal van de tegenstander werd vooral gedaan door gebruik te maken van de stopstoot. Het werd een complex geheel van stootsoorten en scores. Een speler beschikte over wel 11 mogelijkheden om punten te scoren. De sport kreeg complexe kenmerken, waarvoor kunde en begrip verondersteld werd.
De spelpraktijk ontwikkelde zich tot een zevental varianten aan de biljarttafel. Veel beschikbare informatie is ontleend aan het boek van J.R. Mitchell, genaamd; “Billiards and Snooker, a trade history”. De Italiaanse benaming van het spel was “Il truccio”. Ten aanzien van de juiste oorsprong waren er, voor wat betreft tijd en plaats nogal wat onduidelijkheden. Veel speelvormen werden al lange tijd beoefend voor ze feitelijk werden geregistreerd en vastgelegd. De Italiaanse speelvorm kon zijn afgeleid van het spel “Baccie”, een alom gespeeld populair Italiaans balspel, dat enige verwantschap toont met bowlen. Het werd ook genoemd in het boek van Cotton in 1674. Dit oorspronkelijk Italiaanse spel vonden we ook terug in Ierland en Spanje, als we de historie nagaan. Dit etaleert nog eens de weidse verbreidheid van biljarten over West-Europa en ver daarbuiten. Onderlinge beïnvloeding vormde een netwerk van spelvormen over Europa. De trucktafel verschilde nogal in grootte, in vergelijking met de gangbare speeltafels in Engeland en Spanje. Het speelvlak was in de lengte ruim een meter meer dan in de breedte, bekleed met een niet te fijn geweven laken. Aan de rand van het speelvlak waren tien zakken geplaatst. Behalve in de hoeken waren er ook drie zakken aangebracht aan de smalle kant (korte band) van de tafel. Op tafel bevonden zich twee ijzeren hindernissen. Het vertakte metalen object verbeeldde de koning. De hindernissen stonden op gelijke afstand voor het middelste gat aan de korte band. In deze vormgeving was de relatie met het grondbiljarten weer herkenbaar terug te vinden. De gebruikte schuifstokken waren opvallend langer dan de al bestaande keus.
Ook bij trucks mocht de speelbal vrijelijk bespeeld worden met het voor of achtereind van de speelstok. Uitgangspunt vormde een vooraf bekend gemaakte puntenscore, te bereiken door een aantal afgesproken schuifbewegingen, waarbij verschillende puntenwaarden konden worden behaald. Hierbij waren speelwijzen gangbaar die deden denken aan “trick shots” (kunstige stoten). Goede spelers waren in staat om de bal van de opponent stuiterend aan te spelen. Onzorgvuldig schuiven kon wel eens schade toebrengen aan laken en tafel. Rond 1850 is biljarten wereldwijd verbreid, van de Russische paleizen tot de Amerikaanse poolhalls. Ook in het mondaine Wenen gaven prominenten zoals W.A. Mozart zich regelmatig over aan de biljartsport. Biljarten was voor hem een goede ontspanning na de inspanningen van het componeren. Deze sport heeft veel invloed gehad op hart en gevoel van grote historische figuren. Zelfs in het Vaticaan te Rome werd, dankzij de biljartvoorliefde van Paus Pius IX (1846-1878), een fraaie biljarttafel geplaatst. De aanwezigheid van een biljart in het Vaticaan symboliseerde ten overvloede de intensieve langdurige relatie tussen de biljartsport en de clerus (geestelijkheid). De verbondenheid vormde een erfenis van eeuwen.
Binnen de muren van het Vaticaan werd in die tijd naast biljarten ook tennis gespeeld. Uit voorstaande tekstdelen kon dat als begrijpelijk gezien worden. In de vormgeving van de geleverde tafels maakten de bouwers steeds meer gebruik van de lengte en breedte in de verhouding van 2 : 1. Een uitdijende wereldhandel maakte het mogelijk om biljarttafels te bouwen van verschillende houtsoorten. Doorgaans afhankelijk van vakbekwaamheid, land en beschikbare materialen, werden de tafels soms bijzonder fraai afgewerkt. Een belangrijke verbetering vormde het gebruik van een onderlaag in delen. Een groter aantal kleinere dikke bodemplaten moesten hinderlijk kromtrekken zoveel mogelijk beperken. Er zijn allerlei verschillende houtconstructies toegepast om het speelvlak zo waterpas mogelijk te krijgen en te houden. Natuurlijk houtgedrag met een lichte buiging door indroging veroorzaakte een storende onzuiverheid in de rollijnen van de ballen. Stootbeelden moesten, met de kennis van het rolgedrag van de tafel, soms duidelijk afwijkend worden bespeeld om tot een goede score te komen. In de praktijk moesten de houtplaten geregeld worden gevlakt.
23. Biljarten en de industriële revolutie
Goede tafels vereisten grote zorg en veel onderhoud. Tot ver in de negentiende eeuw was deze drukke onderhoudspraktijk algemeen gangbaar. De constructie van grotere en kwalitatief betere tafels leidde tot meer speelgemak. Zo was ook het aanbrengen van retourgoten voor de ballen, een prettige aanwinst voor de spelers, omdat de weggespeelde ballen eenvoudig opnieuw ter hand konden worden genomen en in het spel gebracht konden worden.
Niet alleen de tafel maar ook de verlichting heeft in de loop der eeuwen verschillende stadia doorlopen. Als daglicht niet meer toereikend was dan vormde kaarslicht een uitkomst. De toepassing van kaarsen op luchters was vrij kostbaar, maar daardoor kon er ook in de avonduren gespeeld worden. Dat biljarten meer en meer competatief werd als sport, is te lezen in een boek van Hoyle. In regel 46 van het boek Rules of Billiards werd beschreven dat het na aanvang van de partij niet was toegestaan te veranderen van keu of schuifstok. Eventueel noodzakelijke andere stoottechnieken vereisten de instemming van de tegenspeler.
De vraag naar betere tafels leidde tot de oprichting van de firma Gillows in 1750. Eén van de topmensen bij Gillows was John Thurnston. In een aparte afdeling van het houtbedrijf stonden de beschikbare biljart-tafelmodellen opgesteld, van tafelmodel tot topbiljart.
Omdat de firma ook een serie keus op de markt introduceerde raakte de schuifstok meer en meer op haar retour. Klanten konden kiezen uit de houtsoorten eiken, mahonie, notenhout en essenhout. Vooral de keus waren zorgzaam ontworpen en zij konden, als de klant daar prijs op stelde, versierd worden met fraaie ivoren inlegpatronen. Paarlemoer (oesterschelp) vormde een veel gevraagd inlegmateriaal. Het bedrijf Gillows moest het naast adverteren vooral hebben van een goede mond tot mond reclame. Die naam was zo uitstekend geworden in 1769, dat er een levertijd van vier tot vijf maanden gold voor de levering van een goede biljarttafel. In 1799 zette John Thurnston zijn eigen bedrijf op, na een zeer lang dienstverband bij het bedrijf van Gillows, in New Castlestreet, in de wijk Strand te Londen.
Goede zaken en behoefte aan meer bedrijfsruimte dwongen Thurnston in 1814 om zijn bedrijf te verplaatsen naar de Catharinastraat. Daar ontwikkelde zijn bedrijf zich tot een gespecialiseerd bedrijf voor de bouw van kwalitatief hoogwaardige speeltafels voor het biljartspel. Het einde van de negentiende eeuw markeerde een zeer constructieve ontwikkelingsperiode in de biljartbouw. De periode van de industriële revolutie was in volle gang. Fabrikanten brachten veel thuiswerkers onder een zelfde dak binnen fabriekshallen. Door verbeterd vervoer en communicatie middels postkoetsen en briefpost werden contacten met afgelegen gebieden een stuk makkelijker.
Nieuwe productiemethoden vielen samen met een vergrote vraag naar biljarttafels en bijhorende accessoires. De biljartindustrie in Europa was van de grond gekomen. Haar ontwikkeling zou van invloed zijn op de ontwikkeling van soortgelijke bedrijven in Amerika. De Europese biljartindustrie ontwikkelde zich snel tot een krachtige economische motor in de overgangsperiode van negentiende naar twintigste eeuw.
De oorsprong van deze snelle ontwikkeling was duidelijk terug te lezen in veranderingen en verbeteringen uit de laat achttiende eeuw. Biljartmakers zelf hadden zeker wel invloed op technisch gebied en nieuw voorgestelde tafelontwerpen. In deze bijzondere periode voor de biljartsport waren veel bedrijven met elkaar in competitie. Zij luisterden goed naar informatie uit de praktijk en benutten elke kans om up to date materialen te produceren. De invloed van onderlinge naijver heeft een grote impact op de sport. Het verbeterde aanbod werkte niet alleen richting publiek, maar het stimuleerde ook de interne markt binnen de biljartwereld.
Een aantal bedrijven zocht samenwerking, door zelf tafels te produceren, voorzien van banden en lakens die andere bedrijven aanleverden. Overname en fusies leidden tot grotere bedrijven met een meer gevarieerd aanbod van producten. De firma Marsden & Saffley uit Liverpool, heeft een drietal jaren getracht om het perfecte biljart te bouwen. Het frame was van gegoten staal. Het speelvlak bestond uit een plaat, gevormd door gegoten beton. De bespeling was wel prettig. De constructie werd echter veel te zwaar en onhandelbaar.
24. De toepassing van de pomerans
Eén van de grootste veranderingen op het einde van de achttiende eeuw vormde toch wel de toepassing van de pomerans. Volgens velen danken we deze toepassing aan François Mingaud. Hij werd geboren op 4 januari 1771 in Caillar, vlakbij Nîmes
Hij was de zoon van boer Paul Mingaud en zijn vrouw Suzanne Estanove. François trad als soldaat toe tot het leger van Napoleon. Hij was gelegerd bij het 2e peleton van de 1e compagnie, 2e bataljon, 1e divisie) Het is echter wel zo, dat de vroegere schuifstokken soms ook al voorzien waren van een stukje leer aan de uiteinden. Zo kon zonder al te veel risico van hout te splijten toch een flinke duw gegeven worden. Het smalle uiteinde werd wel benut als de speelbal te dicht bij de rand aan lag.
In het boek “The Billiard Cue” van Michael Phelan werd ook al vermeld dat Amerikaanse schoenmakers lederen stukjes bevestigden op de keutoppen. Daarbij werd ook de naam genoemd van ene W. Lake, de zoon van een schoenmaker. Zijn leertoepassing zou in dezelfde periode hebben plaatsgevonden. We spreken dan over het jaar 1808. Deze aangebrachte stukjes leer voegden weinig toe aan de techniek van biljarten.
De toepassing van F.Mingaud voegde wel een reeks van mogelijkheden toe aan het gebruik van de keu. De keu werd een instrument van wetenschappelijk onderzoek. Mingaud bemerkte dat hij, met enkele eenvoudige veranderingen en aanpassingen, een veelvoud aan mogelijkheden kreeg in het bespelen van de stootbal. Eerst vlakte hij de ondergrond om de pomerans stevig op de kop van de keu te kunnen bevestigen. Een verharde onderlaag diende om de stootdruk in de beweging op te vangen. Bovendien verzorgde die verstevigde onderlaag een gelijkmatige drukverdeling, veroorzaakt door de stootkracht vanuit de beweging tussen raakpunt en keuschacht.
Een gelijkmatige verdeling van de druk voorkwam het splijten van het dunnere keudeel. De harde vlakke versteviging maakte het ook gemakkelijker om een pomerans te vervangen zonder al te veel schuren en inkorten van de keu. Bij de productie van de pomerans slaagde Mingaud er ook in om de vormgeving beduidend effectiever te maken. Door een gelijkmatige afronding van het contactvlak vergrootte hij het effectieve stootcontact tussen pomerans en bal bij de afstoot. Dat gaf een grote verruiming van invloed op de stootbal, ook als deze buiten het centrum van de bal werd aangespeeld. Twee afgeronde vlakken hebben veel meer invloed op elkaar na balcontact dan een vlak stootdeel en een afgerond baldeel.
Een geweldige nieuwe mogelijkheid vormde de “trekstoot”. Nu kon de stootbal na balcontact met de aangespeelde bal, terugkeren op de afstootlijn, of onder een gewenste kaatshoek. Bij een eerste demonstratie in de biljartzaal van Mingaud in Toulouse, dacht men dat er bij de trekstoten hekserij in het spel was. Zij hadden nog geen aandacht voor de op de top van de keu aangebrachte pomerans. Mingaud publiceerde zijn fantastische stoten in 1827. Er scheen echter al een eerdere versie van de stootbeelden gecirculeerd te hebben, rond het jaar1818. Het spel kreeg nieuwe aandacht in een wetenschappelijke benadering, gestimuleerd door de verbeterde vormgeving van de pomerans. Iedereen die bij de biljartsport betrokken was raakte geprikkeld om hoogwaardige producten te leveren en mee te werken aan de perfectionering van het spel.
In de groeitijd van de pomerans, zo rond 1839, was de Engelse kampioen Edwin Kentfield. Hij gaf de voorkeur aan pomeransen, gemaakt uit drijfriemen of leer uit paardentuig. In de huidige tijd wordt er weer hernieuwd aandacht gegeven aan de pomerans. Er worden verschillende leersoorten gebruikt. Daardoor is er veel variatie in hardheid en ruwing van de ronding. De Japanner Ko Moori laat onder zijn naam pomeransen produceren, samengesteld uit verlijmde vliesdunne leerlaagjes. De ervaringen van veel biljarters met dit nieuwe pomeranstype zijn goed te noemen.
25. Historische belasting
Binnen al deze progressie bleef toch ook altijd wel een zekere tegenwerking voelbaar. Zo had de generaal-majoor Thomas Shirley er bezwaar tegen, dat op de marinepost Leeward Island in de Stille Oceaan een biljart geplaatst zou worden voor de manschappen. Dat zou hen maar afleiden van hun militaire verplichtingen. Gelukkig konden dit soort incidentele reacties de ontwikkeling van de biljartindustrie niet afremmen. Alle pogingen tot imagoverbetering konden niet voorkomen, dat er altijd een min of meer negatief stereotiep beeld bleef hangen.
Er werd van alles gedaan om de positieve kenmerken te propageren en te benadrukken. Om de sport een beter aanzien te geven was er extra aandacht om liefhebbers en professionals goede manieren bij te brengen. Vooral in de negentiende eeuw zijn er reeksen boeken over biljarten uitgegeven. Een vrijetijdsbesteding voor velen, stond op het punt om een internationaal algemeen erkende sport te worden. Hernieuwde publicitaire aandacht en spelanalyses volgden elkaar in de pers in hoog tempo op. De populariteit bepaalde de publicaties, de standaardisatie van maten en regelgeving en een ruime mate van toename in publieke belangstelling. Goede auteurs brachten de sport op een hoger niveau.
De verschenen boeken bereikten een veel groter publiek dan tot dan toe voor mogelijk werd gehouden. De nog beschikbare boeken vormen een schat aan informatie voor biljarthistorici. Voor ingewijden was er tussen de regels heel wat te lezen en af te leiden. In Berlijn werd in 1799 de “Almanach für Spieler” gepubliceerd en in 1801 werd in Wenen de uitgave “Billiard Spieler” in de markt gezet. In deze uitgaven waren ook afbeeldingen opgenomen van biljarters die een keu in zijn hedendaagse vormgeving hanteren. Zij gaven hiermee wel aan, dat de keu in Europa algemeen in gebruik was genomen.
Om diverse redenen moet er bijzonder belang gehecht worden aan het boek van Anton Baumann uit Wenen, dat werd uitgegeven in 1795. Het boek van Baumann had als titel “Billiard Spieles”. Op de titelpagina stonden biljarters afgebeeld, met in de handen een herkenbare keu, gesitueerd in een goed verlichte fraaie entourage. Ook was goed te zien dat het laken over het speelvlak is gespannen en dat de geplaatste banden, indien gewenst, konden worden verwijderd. Zo kon de speeltafel ook geschikt gemaakt worden om aan te dineren. In Engeland verscheen een boekje van een onbekende schrijver op de markt, met als titel “Game of Billiards”. Het deed denken aan een verhandeling van de schrijver John Dew uit 1799. Delen uit die uitgave van Dew dateren al van 1775. Er was een duidelijke verwantschap met publicaties in het Covent Garden Magazine uit het jaar 1773. Het vormde het eerste gedetailleerde werk dat alleen handelde over biljarten. Er was in twintig jaren niet zo veel veranderd in het spel.
De beperkte ontwikkeling binnen dat tijdperk maakte het moeilijk om de datering nauwkeurig vast te stellen. De gedrukte reeks uitgaven vond haar climax in de verhandeling van E. White uit het jaar 1807. Er waren van zijn hand wel meerdere werken bekend, maar in “Practical Treatise on the Game of Billiards” ging het enkel en alleen maar over biljarten. Ook al bevatte het boek bekende herhaalde informatie, toch was er heel wat nieuwe informatie in opgenomen en werden eigentijdse spelinzichten toegelicht. E. White richtte zich op de meer wetenschappelijke kant van het biljartspel. Hij besteedde aandacht aan nauwkeurige omschrijvingen van door hem toegepaste speeltechnieken. Dit boek was om drie redenen van groot belang. Ten eerste kon zijn verhandeling goed in een historisch kader worden geplaatst. Ten tweede vormde het een baken in de tot dan toe bekende Engelse biljartpublicaties. Ten derde hadden zijn onderzoekingen en beschrijvingen een groot historisch belang, in relatie tot de biljartsport en het tijdsbeeld waarin het werd samengesteld. Met deze kennis kregen we in perspectief een veel beter beeld van de ontwikkeling van de biljartindustrie. Het bestaan van veel boeken over biljarten in vroeger jaren, wijst op een grote vraag naar boeken over biljarten.
Om bij de tijd te blijven in de industriële ontwikkeling, was er derhalve ook veel onderlinge concurrentie. Charles Chereau vestigde zijn bedrijf in 1816 te Parijs. Dit bedrijf produceerde enkele van de mooiste en meest fraaie tafels, die uit de geschiedenis bekend zijn. Een bijzondere vondst vormde het aanbrengen van een speeldoos, onder het speelvlak. De speeldoos bracht verschillende melodietjes ten gehore, afhankelijk van de zak waarin de bal terecht was gekomen. Vanwege haar uniciteit werd de biljarttafel in 1827 in het Louvre tentoongesteld, bij gelegenheid van de wereldtentoonstelling. Hiermee betrad biljartmateriaal het terrein van de toegepaste kunst. Het bedrijf van Chereau kreeg vele navolgers in de firma’s Blanchet, Duile-lovette, Briotet en Caro. Zij lieten hun persoonlijke invloed, smaak en stijl zichtbaar worden bij de productie. Hun meesterwerken vielen veel medailles en prijzen ten deel op talloze exposities. De opdrachtgevers voor deze bijzondere tafels waren veelal zeer belangrijke, aanzienlijke vermogende personen.
Aanvullende attributen, zoals keus en rekken, werden in vormgeving afgestemd op de geproduceerde speeltafels. De firma Caro was bekend om de productie van baccarattafels en roulettetafels. In lijn met die traditie worden er tot op de dag van vandaag ereprijzen behaald voor vakmanschap en artisticiteit. Op den duur werd het bouwen van biljarttafels toch wel een hoogwaardig specialisme. Topbedrijven hoefden niet alle attributen meer volledig in eigen beheer te produceren. Gezien de ontwikkeling van de sport, konden sommige spelers gekend worden als biljart professionals. Hun ruime bekendheid maakte van biljarten een volwassen en volwaardige sport. Bekende spelers konden zich uitleven in grote toernooien en talloze georganiseerde wedstrijden. Bedrijven en topspelers ondersteunden elkaar en wisselden informatie uit om het materiaal te optimaliseren.
26. Een bloeiperiode
De bloeiperiode kon gesitueerd worden rond 1800. Bekende Engelse profspelers in die tijd waren John Carr en Edwin Rentfield. Zij genoten groot aanzien bij de andere professionals, tegen wie zij in zware wedstrijden hun titels behaalden. Carr hield zijn eer vooral hoog in Londen. Rentfield had meer internationaal aanzien. Veel jonge spelers wilden hem graag navolgen.
Er was behoefte aan een overkoepelend orgaan om officiële wedstrijden te organiseren. De status van profspelers was verwarrend te noemen. Mensen als Pratt, Howse, Roberts en Cook hielden vol, ondanks veel belemmeringen en verwarring. Hun liefde voor de sport deed hen moeilijkheden overwinnen, vooral bij de soms verwarrende organisatoren. Door hun correcte houding brachten zij de sport op niveau. Zij versterkten het respect van het publiek en vormden dit spel om tot een erkende sport. In hun sport bereikten zij de top door nieuwe stootbeelden toe te passen en andere speeltechnieken te hanteren.
Door hun voortdurende inzet voor de biljartsport, kregen zij medewerking uit wetenschappelijke hoek. Hun kennis en ervaringen stimuleerden de makers van biljartmaterialen tot verfijning en verbeteringen. De realisatie van internationale competitie had een positieve invloed op de industrie, de wetenschap en de biljartsport als geheel. Lang niet van alle toernooispelers was voldoende informatie voorhanden, vanwege een beperkte toernooidocumentatie. Met de toename van de erkenning van de sport verbeterde de verslaggeving van de wedstrijden. Redacties van populaire bladen en tijdschriften zagen meer en meer de waarde in van goede verslaggeving voor hun belangstellende lezers. Namen en resultaten verkregen een zekere publicitaire waarde. Deze gunstige ontwikkeling is vooral te danken aan de topspelers uit die periode van de biljartsport.
Tussen de jaren 1820 en 1830 nam de biljartindustrie een grote vlucht. Het aantal firma’s nam gestaag toe. De biljartmakers hadden de plaatsen overgenomen van de meubelmakers en de schrijnwerkers, door de productie van schitterende werkstukken op biljartgebied. De firma Thurnston maakte een fraaie biljarttafel met een eiken speelvlak, dat naar het eiland St. Helena getransporteerd moest worden, om bespeeld te worden door Napoleon Bonaparte, tijdens zijn verblijf als banneling op het eiland. Het biljartspel bood de gevallen keizer veel vertroosting. Bekend is, dat Napoleon een vaardig “handspeler” was. Daarbij gebruikte de speler de handen om de speelbal in een voorwaartse beweging te brengen.
Het is een onbewezen gerucht dat de keizer zijn plannen voor menige veldslag op een biljarttafel heeft samengesteld. De keu van Napoleon was gemaakt door een Italiaanse ebbenhoutbewerker. De bijzondere palissanderkeu was ingelegd met ivoor en versierd met afbeeldingen van de keizerlijke kroon, een zwaard met een handgreep (gevest) van goud, de keizerlijke tiara en het keizerlijke embleem. In navolging van Napoleon Bonaparte bezat Karel X een speeltafel met een waarde, vergelijkbaar met die van een groot herenhuis. Het was overduidelijk dat biljarten nog steeds in hoog aanzien stond bij adellijken, aanzienlijken en welgestelden.
27. Vakmanschap ten top
Biljartmakers gingen zich meer en meer wagen aan experimenten met verschillende materialen en houtsoorten. Zo werden er tafels gemaakt, samengesteld vanuit één basiskleur. In gecombineerde ontwerpen werd gebruik gemaakt van houtsoorten als esdoorn, mahonie, ambonhout, olmenhout en palissander. In 1830 werd het Franse bedrijf van Hénin Ainé gesticht. In dat jaar begint de regeerperiode van Lodewijk Philip I van Orleans in Frankrijk. Hij vaardigde een verordening uit voor biljartlokaalhouders. De verleende vergunning moest buiten zichtbaar worden opgehangen. Binnen moest er een bord zijn waarop de spelregels van de verschillende biljartvormen vermeld werden. Het was verboden ’s-avonds na elf uur de zaak nog open te houden.
De firma Henin startte met de productie van hoogwaardige kwaliteitsartikelen voor biljarters, zoals keus, biljarttafels, telramen, ballennetten en keurekken. Tevens kon men bij hen terecht voor ivoren biljartballen en plaatsten zij ivoren topstukjes op het uiteinde van een keu, waarop een pomerans bevestigd kon worden. Het ivoren dopje werd er op geplaatst om het splijten van het hout te voorkomen, bij een overmatig harde afstoot. Het basisidee van Mingaud werd door hen geoptimaliseerd. Zo waren zij waarschijnlijk de eersten die op de markt kwamen met een pomerans die op het topdeel geschroefd kon worden.
De lakens kwamen merendeels van de firma Iwan Simonis, welke al gestart was met de lakenproductie in 1680. De firma Hénin was in staat om verschillende verbeterde krijtsoorten te leveren, wat voor veel spelers een behoorlijke verbetering betekende. In de studie van Hirschler (1871) wordt vermeld dat biljarters hun van leerstukje voorziene keutop in een bakje doopten, waarin Spaans krijtpoeder, aangelengd met water, zat. Droog krijt hield niet goed op het leer. Krijtpoeder met water bleef beter zitten op het opgeplakte leerstukje (pomerans). Deze Franse firma heeft tot op de dag van vandaag een naam hoog te houden op biljartgebied.
De productie van pomeransen werd grootschalig ter hand genomen door de firma Chandivert. Het bedrijf was vanaf 1832 gevestigd in het plaatsje Bagnouet, aan de rand van Parijs. Zij wijden zich tot op heden aan de fabricage van hoogwaardige pomeransen voor keusporten. Een perfecte stootvoorbereiding kan niet worden gerealiseerd zonder een goede pomerans. In 1900 ging het bedrijf over in handen van de firma Brenner en Brocqut. In het bedrijfslogo voeren zij de letters B.B. Chauvinisten verstaan deze afkorting als aanduiding van de tekst “Beste Billards”. Vanaf 1950 werd het bedrijf geleid door de nieuwe eigenaren Jean Sylvos en Alain Seron. Het moederbedrijf Chandivert streefde er niet naar om de grootste te zijn, maar trachtte wel haar hoge kwaliteits-standaard in ere te houden.
28. Engeland speelt mee
Een drastische verbetering vormde de aanpak van de firma Thurnston in 1826. De door hen doorgevoerde veranderingen zouden tot op heden invloed hebben. Binnen de firma was men ontevreden over het rolgedrag van de ivoren ballen op een houten onderlaag. Het hout had, ongeacht de hoogwaardige bewerkingen, voortdurend de neiging om enigermate krom te trekken. Het gebruik van leisteen was bij hoge uitzondering wel eens toegepast bij de constructie van zeer verfijnde hoogwaardige biljarttafels. Besloten werd om de toepassing van een leistenen onderplaat te gaan benutten voor alle door hen te produceren biljarttafels. Dit relatief goedkope materiaal, in vergelijking met het duurdere marmer, bood een veel vlakker oppervlak voor de rollende biljartballen.
Goed geplaatst en op de juiste wijze behandeld, vormde leisteen een grote aanwinst. De toekomst zou al snel uitwijzen dat het toepassen van leistenen onderplaten van enorme betekenis is geweest voor de ontwikkeling van de biljartsport. Vanwege de natuurlijke dichtheid van het materiaal en de noodzakelijke minimaal hanteerbare leiplaatdikte, moesten biljarttafels veel steviger geconstrueerd worden. Dat gold in hoge mate voor het dragende onderstel van een biljarttafel.
De kwetsbaarheid van het materiaal maakte het wenselijk om de tafels ter plekke bij de opdrachtgevers te monteren en af te stellen. Eén van de medespelers op productieniveau was de firma Burroughs en Watts, welk bedrijf van de grond kwam in 1836. Toen de bedrijfsruimte te beperkt werd verhuisden zij met hun productie naar Soho Square 19 in Londen. De bovenverdieping diende als kantoor, showroom en clubruimte. Verdere uitgroei dwong hen om opnieuw te verkassen naar een ruimere bedrijfslocatie buiten de stad. Gunstige bedrijfsresultaten leidden tot kantoorvestigingen in veel Engelse steden, Zuid-Afrika en Canada. Op het einde van de eeuw volgde de overstap naar Furzestreet Bow in Oost Londen.
Burroughes en Watts ontwikkelden een biljarttafelband met een stalen ronding, waarop hout was aangebracht, beplakt met zeven laagjes rubber. De banden maakten bij balcontact beduidend minder geluid en vertoonden ook een verbeterde balafslag. Op een speeltafel met dit nieuwe type banden verwezenlijkte John Roberts Jr. een recordserie van 690 caramboles, in de biljartgelegenheid van Soho Square Match Room. Voornoemde firma verzorgde de maandelijkse uitgave van The Billiard Monthly, The Burwat Billiard Vieuw en Billiard and Snooker Teasers. De echtgenote van “B. en W.”, Mrs. Billington Grieg, pleitte in 1930 voor een vrouwenbiljartgroep. Zij ontving hierbij steun van mensen als Joyce Gardner en Ruth Harrison. De firma B. en W. werd overgenomen door het Hurst Park Syndicate in 1967.
De afdeling onderhoud en reparatie werd overgenomen door de welbekende firma E.J. Riley & Co. Voor het bedrijf van Palmer and Sons startte de activiteiten in het jaar 1830. De toevoeging Sons dateerde vanaf het moment dat James John Palmer actief werd binnen de firma. Ook de kinderen van John droegen hun steentje bij binnen de bedrijfsactiviteiten. De fusie met het leisteenbedrijf van Alexander Dickson dateert van rond 1925. Door de toenemende concurrentie werden veel bedrijfjes gedwongen te fuseren. Het bedrijf van Palmer and Sons stopte de bedrijfsvoering in 1936. Er is tot op heden geen bruikbare vervanging voor het licht poreuze leisteen gevonden. Dit materiaal kan enigszins vocht opnemen en dit later geleidelijk doen verdampen. Metaal laat deze vochtopname niet toe en is daarom ongeschikt als speelvlak voor een biljarttafel. Op het continent werd in Berlijn in 1839 de firma B. Finck opgericht. Zij groeide snel uit tot de grootste keufabrikant van Europa. Hun fraaie keus, in vele variëteiten, waren zeer geschikt om mee te spelen. Voor hen vormde de keu een wetenschappelijk object, waarmee het spel van een biljarter kon worden verbeterd. De zeer mooie keus waren uitingen van vakmanschap binnen de industriële vormgeving.
29. Europa biljart thuis
Vanaf 1850 neemt de belangstelling voor het biljarten onder vrouwen weer toe. Het behoorde zelfs tot het lesprogramma voor gegoede jongedames, om kennis te maken met biljarten als een gepaste beschaafde vrijetijdsbesteding. De sport werd gewaardeerd als vorm van lichaamsbeweging en een manier om mentaal in conditie te geraken. Toch zijn er wel afbeeldingen van vrouwen met een feministische uitstraling, in ongepaste houdingen. Commentatoren meenden deze vormgeving te moeten wijten aan de fysieke verschillen tussen mannen en vrouwen. Om aanstoot te beperken, kwamen er aparte speelruimten voor vrouwen en mannen. In publieke gelegenheden zou er anders aanstoot gegeven kunnen worden.
De scheiding werd mogelijk mede veroorzaakt door vrouw onvriendelijke opmerkingen in de biljartzalen. De biljartzalen werden gezien als het bolwerk van de mannenwereld. In catalogi werden veel aanbiedingen gedaan voor huisbiljarts, als sfeermaker voor vrouw, man en kinderen. De separatie van vrouwen en mannen in de sport leidde het biljart de gezinnen binnen. Zo konden vrouwen vrijuit hun geliefde sport beoefenen binnen de huiselijke sfeer.
30. Biljartindustrie
Aan de vraag naar tafels kon nauwelijks worden voldaan. Een echte vernieuwer was zeker George E. Magnus, stichter in 1840 van de firma Pimlico Slate Company. Het bedrijf had haar vestiging aan de Buckingham Palace Road in Pimlico. De bedrijfsvoerders kochten twee werven op. De aanwezige hijskranen werden gebruikt om leistenen platen te lossen. Een zeer bijzondere productie was de fabricage van een speeltafel, volledig samengesteld uit leisteen elementen. Binnen het bedrijf was een specialisatie in het toepassen van leisteen, dat ze konden laten lijken op marmer. Ook creëerden zij fraaie kleurmotieven op de banden in verfijnde tegelstructuren. Zij mochten de hertog van Wellington (1769-1852) en koningin Victoria (1837-1901) tot hun klanten rekenen.
Op de wereldtentoonstelling van 1851 waren zij met hun producten ruimschoots vertegenwoordigd. De leisteen kwam van het eiland Valenta bij Ierland. Tot op de dag van vandaag zijn hun tafels van een bijzondere klasse. Het bedrijf ging in 1890 over in handen van Corgden en Powell Slate. Zwaardere biljarttafels maakten het nodig om deze te voorzien van acht poten. Bovendien werden de poten massiever.
Zo rond het midden van de negentiende eeuw was er veel aandacht voor het verbeteren van de banden. Tot dan toe bestond de vulling vooral uit tochtbandstof, paardenhaar, katoen of viltstof. Aanvankelijk werd er rubber uit India gebruikt. Het rubber werd, net als voorheen vilt of tochtband, in dunne laagjes op de rand geplakt. Ook al verbeterde de afslag, toch bleven zich moeilijkheden voordoen. Het rubber verloor vrij spoedig haar veerkracht. Dit was vooral afhankelijk van de omgeving waarin het biljart geplaatst was en de daar heersende atmosferische omstandigheden. Zuiver rubber, op temperatuur, had een grotere en zuiverder balafslag, dan het latere gevulkaniseerde rubber. Rubber werd stug en hard onder koude omstandigheden.
Bij veel warmte werd het rubber hinderlijk zacht. Er moest iets op gevonden worden.Bij de firma Thurnston vond men een bruikbare oplossing in 1845. Direct nam de firma een patent op haar “vorstbestendige banden”. De banden werden samengesteld met gevulkaniseerd rubber van de firma Charles Goodyear. Bij vulkaniseren wordt rubber gemengd met zwavel, waardoor het rubber onder wisselende omstandigheden veerkrachtig blijft. Deze toepassing geldt tot op de dag van vandaag. Er was in die tijd nog steeds ruimte voor innovatie en kwaliteitsverbetering. Dat leidde in 1860 tot de stichting van de firma J.B. Dorfelder & Co., uit de plaats Mainz in Duitsland. Hun specialiteit was vooral te vinden in de perfecte kwaliteit van ivoren ballen en fraai ingewikkeld besneden biljartkeus. De productie van keurekken was bij hen in goede handen. Als houtsoort werd dikwijls mahonie gebruikt. Door een goede exportorganisatie vonden hun keus hun weg over heel de wereld. Tot 1930 maakten zij, op verzoek van hun klanten, ook nog wel biljartschuifstokken. De bedrijfsruimte was grotendeels in gebruik voor het draaien van de ivoren ballen, de droogovens en draai-banken voor de productie van keus. De grootste producent op het terrein van biljartartikelen is de firma Schröder en Kartzhe, opgestart in Dresden in 1848. Deze pretentie werd door de firma uitgedragen.
De catalogus verscheen in vijf talen, Duits, Engels, Frans, Spaans en Russisch. De productie floreerde en de belangstelling leek geen einde te kennen. Al spoedig werden de nieuwste technieken toegepast om te komen tot de productie van kunststofballen. Het ontwikkelde kunsthars drukte de kosten voor een ballenset aanzienlijk. Bij Schröder en Kartzhe leverde men keus, samengesteld uit verschillende soorten hardhout, in splitsingen samengevoegd. L.G. Peradon begon in 1885 met de hand gefabriceerde keus te maken en te ontwerpen. Voor die tijd werd de machinaal gedraaide keu doorgaans in ruwe vorm aangevoerd uit Frankrijk.
Een goede afwerking vereiste veel ervaring in houtbewerking en een grote mate van vakmanschap. De in Duitsland ontwikkelde vierpuntsplitsing werd opgenomen in het proces van machinale verwerking. De ontwikkeling van een automatische draaibank verhoogde precisie en verfijning in de productie van gedraaide keus. Gelet op het grote aantal gefabriceerde speeltafels voor openbare gelegenheden en huiselijke kring, moet de productie van keus tot enorme aantallen hebben geleid. De firma Peradon legde zich na de Tweede Wereldoorlog, na enkele overnames, volledig toe op de productie van keus. De bevestiging van de pomerans werd vereenvoudigd door de ontwikkeling van een speciaal lijmplankje, bedacht door Mr. E.L. Fletcher. In 1977 gingen de bedrijven van E.L. Fletcher & Sons en Peradon & Co.Ltd. samen. Tot op het einde van de negentiende eeuw was er nog geen algemeen overkoepelend orgaan om de standaardregels voor de biljartsport uniform vast te leggen. Er waren wel allerlei regelmodellen vastgelegd in publicaties en tijdschriften. In die tijd verschenen er nog steeds geregeld biljartboeken, waaronder The Billiard Book, geschreven door Captain Crawley. In dit boek waren goede praktische aanwijzingen te vinden over het gebruik van de moderne keu. Het was leuk om te lezen dat Crawley adviseerde om bij bepaalde stootbeelden de stootbal met het dikke uiteinde van de keu te bespelen. De oude (schuif)liefde was nog niet gesleten. In het boek Practical Billiards van de hand van Dufton, werd vooral gewezen op de juiste houding, om een stoot met goed gevolg te kunnen uitvoeren. De regelgeving werd pas gestandaardiseerd bij de oprichting van de Billiard Association in Engeland. In 1892 werd men het er over eens, om de maatgeving voor biljarttafels, zoals gehanteerd door de firma Thurston, als algemeen geldend vast te leggen.
Ballen en speelmateriaal werden omschreven en in maat en model vastgelegd, als geldend voor alle biljarters. Deze vaststelling maakte het makkelijker om materialen te beoordelen en te rangschikken op bruikbaarheid en kwaliteit. Dat verlichtte het leven van de profspelers in hoge mate, omdat vanaf dat moment iedereen met hetzelfde materiaal kon oefenen voor belangrijke wedstrijden.
31. Verlichting
De beste verlichting vormt nog steeds goed daglicht. Chique biljartkamers hadden invallend licht van boven, omdat zijlicht schaduw gaf. De kaars, de fakkel en de gaslamp waren hulpmiddelen om in de donkere uren te kunnen spelen. De opvang van kaarsvet vormde schaduwen op het laken. De gaslamp met het gloeikousje, als verbetering van de olielamp, zorgde eveneens voor schaduw op het laken. In landelijker gebieden bleef de olie- of paraffinelamp nog lang in gebruik. De elektrische peerlamp loste al deze schaduweffecten op. Eindelijk kon er ook in de avonduren op goed verlichte tafels gespeeld worden. In de begintijd van elektrische lampen moest één enkele bollamp boven het biljart voldoende zijn. Ook daarin is de ontwikkeling in gunstige zin steeds verder gegaan.
32. Biljartballen
Het biljartspel werd oorspronkelijk buiten gespeeld in de open lucht. Om onbekende redenen is het spel naar binnen verplaatst en gespeeld in ruime gangen. Het is ook niet bekend wanneer en door wie het spelniveau naar tafelhoogte is gebracht. De gebruikte ballen waren van hardhout.
De houten ballen hadden een doorsnede van 10 tot 12 centimeter. Omdat ze van hout waren, moest er rekening gehouden worden met krimpen, uitzetten en splijten van het hout en beschadigingen. Zelden rolde een bal zuiver over het tafelvlak. Ze werden dus snel onbruikbaar. Nieuwe ballen kostten echter maar weinig geld, dus vervanging was geen probleem.
In de basisvorm van het spel gebruikte iedere speler een eigen stootbal. In het boek “Roberts on Billiards”, gepubliceerd in 1868, werd het gebruik van de rode bal gangbaar omstreeks de eeuwwisseling in 1700. Er was ook een verwijzing te vinden in het boek “Practical Billiards” van de schrijver C. Dawson. Dawson wees er op dat de introductie in Frankrijk al had plaats gevonden. Hij plaatste de invoering van de rode bal aan het einde van de achttiende eeuw.
Het was historisch niet aanwijsbaar, wanneer de ivoren ballen in het spel gekomen zijn. Al waren ivoren ballen mooi om te zien, betrouwbaar waren ze niet altijd in het spel. Bovendien kostte het veel tijd om ze te produceren. Het prepareren van een slagtand van een Afrikaanse wijfjesolifant (ouder dan twintig jaren) duurde twee jaar of langer. Het ivoor van de mannetjes slagtanden was harder, zwaarder en minder elastisch. De gelatinestof in de slagtanden gaf de gedraaide biljartbal een mooie glanzende buitenzijde. Die stof veroorzaakte makkelijk een vochtige aanslag op de ivoren ballen. Als het ivoor niet voldoende ingedroogd was (ruim een jaar), dan konden temperatuurverschillen de oorzaak zijn van kleine haarscheuren, kloven of het uiteen vallen van de ivoren bal. De nerflijn in ivoor loopt in de lengterichting van de slagtand. Het ivoor van pas geschoten olifanten was, vanwege de natuurlijke sappen in het ivoor, volkomen ongeschikt om biljartballen van te draaien. Ivoor moest zacht, licht en elastisch zijn.
Er was grote voorkeur voor licht Zanzibar ivoor. Tegenwoordig kan men dat droogproces middels infrarood bestraling tot enkele uren kunnen terugbrengen. Nieuwe ballen dienden met beheersing ingespeeld te worden. Een ballenset moest uit dezelfde tand genomen worden om enigszins gelijkende structuren binnen een zelfde set te hebben. Een ballenset moet gelijk zijn van diameter, gelijk zijn van gewicht, een zelfde elasticiteit bezitten en een gelijke homogeniteit van ivoorstructuur bezitten om goedgekeurd te kunnen worden. Eventuele verkregen extra ballen kwamen in sets van de tweede kwaliteit op de markt. Soms zat daar zelfs een nerfgaatje in, dat werd opgevuld met een ebbenhouten stop, die tevens diende als merkstip. Zo’n bal werd gebruikt als acquitbal of rode aanspeelbal. De eerste maanden mocht er zeker niet te fors worden aangespeeld op de tweede bal. Hard aanspelen, zoals soms bij het driebandenspel, leidde dan makkelijker tot vormverandering. De dichtheid en de veerkracht van het ivoor konden per set opvallende verschillen vertonen. Voor aanvang van belangrijke partijen werden omvang en balgewicht gemeten. Topspelers plaatsten de stootbal zo, dat de nerfpolen horizontaal waren. Dat gaf de minste kans op afwijkend rolgedrag bij de afstoot.
Het algemeen ingevoerde gebruik van ivoren biljartballen kan gesitueerd worden rond het jaartal 1800. De vraag naar nieuwe ballen nam snel toe. Dat leidde tot een drastische toename van het aantal gedode olifanten. In die tijd maakte men zich meer zorgen over de veiligheid van de jagers, dan over het lot van de olifanten. In 1827 werd er alleen al via de haven van Londen 152 ton ivoor Engeland ingevoerd. In het jaar 1890 was de invoer al gestegen tot 762 ton. In de hoogtijdagen van het ivoor was er voor het carambolebiljarten, het snookeren en het poolbiljarten, een jaarlijks afschot van 12000 olifanten nodig, om in de ivoorbehoefte van de Engelsen te kunnen voorzien. Dan moest er ook nog gedacht worden aan de Europese en Amerikaanse behoeften aan kwaliteitsivoor. Pool met 16 ballen en snooker met 22 ballen waren grootverbruikers te noemen.
Een olifantsslagtand leverde slechts vier of vijf nieuwe biljartballen op. In het midden van de tand loopt een nerf. De kenmerken van hout en ivoor zijn vergelijkbaar. Indrogen zal op den duur leiden tot krimpen en scheurtjes. De ballen werden vooral gedraaid uit het centrale gedeelte van de slagtand. Vooral dat gedeelte leverde kwalitatief bruikbare ballen op. Krimp en uitzetting maakte geregeld bijstellen (afdraaien) noodzakelijk. Als de dichtheid van het ivoor niet gelijkmatig was, vertoonde de gedraaide bal onzuiver rolgedrag op de biljarttafel. Omdat de vraag naar biljartballen drastisch toenam en de kuddes olifanten afnamen, steeg de prijs van ivoor tot ongekende hoogte.
Omdat ivoor wit van kleur is, moesten de gekleurde ballen geverfd te worden. De verf werd dan opgenomen in de lengterichting van de nerven. Tijdens het bespelen sleet de verf van de zijwaarts liggende nerf af. Zo konden gekleurde ballen een bont patroon vertonen na een lange speeltijd. Doordat het biljartspel in vormgeving en materiaal gereguleerd en eveneens gestandaardiseerd werd, deed zich een nieuw probleem voor. Het werd lastig om ivoren biljartballen te fabriceren, die in maat, gewicht en materiaaldichtheid, in één set, aan elkaar gelijk waren.
In 1869 mengde een chemicus uit Albany (New York State – U.S.A.) nitraatcellulose met kamfer onder hoge druk. Hij werkte samen met Mr. Peter Kinnear. Kinnear was in 1860 uit Schotland vertrokken naar Albany (U.S.A.). Het resultaat was een harde glanzende kneedbare substantie, die hij celluloid noemde. De chemicus John Wesley Hyatt wist toen niet, dat hij voor het eerst plastic had gemaakt. Deze toepassing bij de productie van biljartballen zou jarenlang stand houden. De ontdekking van Hyatt en de daarop volgende verbeteringen, hebben geleid tot de biljartballen zoals ze in deze tijd gefabriceerd worden. Zijn ontdekking is deels voortgekomen uit een open vraagstelling naar onderzoek.
In 1863 bood de firma Phelan en Collender (later: The Brunswick-Balke & Collender Company), gevestigd te New York, een bedrag van tienduizend dollar voor de patentrechten op een geschikte vervanging van ivoor als grondstof voor biljartballen. In de volgende vijf jaren werden er aan Hyatt twee patenten toegewezen voor “het productieproces van een composiet biljartbal”. Bij het eerste proces gebruikte hij schellak (gomlak), alcohol en ivoorpoeder. Bij een ander proces gebruikte hij gomlak en papierpulp. Beide patenten kwamen echter niet in aanmerking voor het beschikbaar gestelde bedrag van de Phelan en Collender. Waarschijnlijk besloot Hyatt om de patentrechten zelf te registreren in 1869, toen de Hyatt Manufacturing Company in Albany werd opgericht. De naam werd later veranderd in The Albany Ball Company en dat is tot op de dag van vandaag de firmanaam gebleven.
Ene Mr. E. Roese liet op 19 april 1886 onder patentnummer 5413 een methode registreren om biljartballen van een gladde harde buitenlaag te voorzien. In het Clare Billiards Museum te Liverpool is nog een dergelijke geprepareerde ballenset te zien. Publicisten zoals Riso Levi en Major Broadfoot verwezen geregeld naar de afwijkingen in dichtheid en rolgedrag van ivoren biljartballen. De terugkaatsing op de banden kon daardoor sterk wisselen in uitvalshoek. De ontdekking van plastic door Hyatt heeft wel gezorgd voor een voortdurende vraag naar de perfecte biljartbal. In april 1869 ontdekte Hyatt collodium (een oplossing van zwak genitreerde cellulose in zwavelether), een stof die voorafgaat aan celluloid. Hij voegde kamfer toe aan een omgevallen bus met collodium. De toevoeging van kamfer bij collodium leidde tot een harder en gladder oppervlak van de ballen. Kamfer is een sterk geurend product uit laurier.
De firma Phelan en Collender was wel bereid, ondanks het niet toekennen van de uitgeloofde prijs, om met zijn productieproces biljartballen onder de naam “Bonzoline” exclusief in de verkoop te brengen. De gevolgen waren rampzalig te noemen. Al spoedig na de eerste leveranties waren er uit het hele land berichten over exploderende biljartballen te horen en te lezen. Het gerucht verspreidde zich, dat de nieuw gemaakte biljartballen hoogst explosief en gevaarlijk waren in het gebruik. In zekere zin was dit ook wel zo, maar dan alleen tijdens de productiefase in de fabriek. Dat berustte op een fout in het ontwerp. Het gewicht van de bal was aan de binnenkant te groot, waardoor het collodium onder hoge druk uiteen kon spatten. De ontdekking van celluloid deed de explosies tot het verleden behoren. In de loop der tijd hebben zich in de cellulosefabriek van Hyatt wel 39 explosies en branden voorgedaan, die leidden tot de dood van negen medewerkers. Bovendien waren de ballen nogal statisch, waardoor ze makkelijk stof aantrokken.
Eén van de drie voormannen van de Albany Company, George Blirt, verliet het bedrijf in 1900. Hij ging in Engeland samenwerken met Mr. Percy Warnford-Davis. In 1901 startten zij de fabricage van biljartballen op basis van cellulosenitraat. De door hen gefabriceerde biljartballen kwamen op de markt onder de naam “Crystalate”. De uitvinding van celluloid wordt in verband gebracht met Mr. Alexander Parkers. Dat is beschreven in het boek: The First Century of Plastics Celluloid and it’s Sequel. Mr. Parker heeft zijn uitvinding niet commercieel benut. Pas in 1877 kregen zijn patenten commercieel vorm door de fabricage van biljartballen. De nieuwe biljartballen, geheel gevormd uit cellulose of afgewerkt met cellulose, werden met gematigd enthousiasme ontvangen. Het productieproces in zijn fabriek leidde tot de ontdekking van bakeliet en gietbaar carbolzuur (fenol: organisch zuur uit steenkolenteer). Dan zijn we in tijd aan het begin van de twintigste eeuw aangekomen.
Deze kunstmatige plastics bleken veel goedkoper te maken te zijn. Het materiaal was minder ontvlambaar en goedkoper in aanschaf. Tot op de dag van vandaag vormt plastic kunststof het hoofdbestanddeel van een biljartbal. Om de reputatie van de composietballen te promoten, liet de firma Endolithic Co. Ltd. uit Engeland in 1909 de jonge Australische biljarter George Gray naar Engeland overkomen. Hij had met Crystalateballen series gemaakt, die tot op dat moment slechts zelden konden worden bereikt.
Steeds toont de geschiedenis van de biljartsport aan, dat bij elke verbetering of verandering, de professionals en de beste amateurs zich verzetten tegen de invoering of toepassing van vernieuwingen. Pas in 1926 werd het gebruik van composietballen bij kampioenschappen voor amateurs in Engeland schoorvoetend toegestaan. De professionals gingen overstag voor de nieuwe ballen in 1929. In 1931 werd de Composition Billiard Supply Company opgericht, waarbij de Bonzolineballen en de Crystalateballen in licentie bij Stratford in Londen werden geproduceerd. Van 1920 tot 1934 hield de firma Brunswick een deel van de handel in handen met de geproduceerde ballenset van Ivoryline. In 1967 brengen zij de Gold Crown ballen op de markt. De ballen werden intensief getest, door ze van 10 meter hoog te laten stuiten op een stalen bodemplaat.
Er was veel concurrentie. In Ludwigshafen in Duitsland, startte de chemische firma Rashig GmbH de productie van een harsgietsel op een basis van phenol formaldehyde. Elke bal werd apart in een glazen vorm gegoten, uitgehard en eruit gehaald, door de vorm van de bal af te breken. Dit is vergelijkbaar met het pellen van een ei. Daarna werd de bal afgedraaid, gelakt en gepolijst als de oorspronkelijke composietballen. Door de beperkte dichtheid van 1,7 was de gegoten harsbal iets lichter dan gebruikelijk. De composietballen hadden een dichtheid van 1,87. De harsballen waren helder van kleur en toonden fraai qua uiterlijk. De ontwikkeling van deze nieuwe in hars gegoten ballen was in het geheim gerealiseerd door de Duitse scheikundige Dr. Koebner. In 1937 vertrok de scheikundige van Joodse afkomst naar Engeland om aan vervolging in Duitsland te ontkomen. Mr. Ronald Kinnear (kleinzoon van Peter Kinnear) informeerde Darryl Warnford –Davis (Composition Billiard Ball Supply Company) over de aanwezigheid van Dr. Koebner in Engeland en huurde hem in.
De toegepaste diameter van biljartballen ligt tussen 61 en 61,5 millimeter. Het gewicht kan liggen tussen 210 en 220 gram. Bij het carambolebiljarten streeft men naar 215 gram. Het productiemateriaal moet een hoge elasticiteit bezitten en een homogene structuur. De grotere bal voor het carambolespel is door grootte en gewicht moeizamer een draaiing mee te geven, dan de lichtere en kleinere pool- en snookerballen.Aan het einde van de negentiende eeuw zijn er ook nog ballen van geperst papierpulp op de markt geweest. Dit type bal is pas na de jaren vijftig in de twintigste eeuw van de markt gehaald. De ballen vertoonden vrij snel vergeling en de ballen waren gevoelig voor afvlakking en toonden onregelmatig rolgedrag. Ballen met een stenen kern, omhuld met cellulose bleken al snel niet populair bij de betere biljarters. De kunstharsbal, ook wel glazen bal genoemd, was prettig bij het realiseren van trekstoten. Bij het masseren liep het wat moeilijker. Komisch was, dat de kunstharsbal na lang gebruik een oppervlak van kleine craquelé vlakjes vertoonde, waardoor het oppervlak leek op porselein. De biljartbal raakt de band op een hoogte tussen 36 en 37 millimeter om goed en gelijkmatig te kunnen blijven rollen. De Fransman Francis Connesson bespeelde de ballen aan de lange band, tijdens een wedstrijd bandstoten zo subtiel, dat hij een recordserie van 199 caramboles op tafel legde. De ballen kwamen bijna niet van hun plaats.
33. Het biljartlaken
Het biljartlaken had kwalitatief lange tijd geen verandering ondergaan. Net zoals bij de ontwikkeling van de banden, was het te danken aan de technologische ontwikkelingen in de industrie, dat het laken drastisch verbeterde in kwaliteit en bespeelbaarheid. Al bij de eerste speeltafels vormde het laken een probleem. Het was zoeken naar het juiste type laken met een glad oppervlak en voldoende sterkte om intensieve bespeling toe te laten zonder schade te veroorzaken. De problematiek zou zich jarenlang voortslepen zonder duidelijke verbeteringen. Het op een goede manier aanbrengen van het laken vormde eveneens een probleem bij het bespeelbaar maken van een biljarttafel. Gewone burgers legden een kleed over de tafel en veegden de plooien en vouwen met de hand weg. Alleen de rijken beschikten over passende, speciaal op maat gemaakte lakens voor hun op bestelling gebouwde biljarttafels.
Rond het jaar 1500 werd er vooral wol genomen als grondstof voor het samenstellen van lakens. Tot op de dag van vandaag is dit verrassenderwijs zo gebleven, al zijn er nu ook lakens waar een percentage nylon aan is toegevoegd om het laken te verstevigen. Wol bleek langer mee te gaan, al was de bespeelbaarheid nog beperkt te noemen. Echte drastische verbeteringen in de lakenproductie zouden nog eeuwen op zich laten wachten. Zelfs als het laken gespannen werd aangebracht, dan nog restte er een ruw speelvlak. Wol was dik, ruw, borstelig en veroorzaakte dikwijls richtingverandering bij een rollende bal. Gefrustreerde heersers lieten soms goede wevers overkomen, die doorgaans te vergeefs probeerden om het weerbarstige laken te veranderen in een glad lopend geheel.
Pas laat in de achttiende eeuw werd er in Engeland een wolspinmachine ontwikkeld. Anders dan bij vroegere machines, werden bij de Engelse “spinnende ezel” (type spinmachine) meerdere spoelen gebruikt om de wol tot een draad te spinnen. Om een wereldwijd monopolie te verzekeren op dit machinale proces, vaardigde het Britse Gouvernement een decreet uit. De Britse regering bepaalde dat iedereen, die de technische kennis of bijzonderheden over het apparaat zou doorgeven aan het buitenland, levenslang verbannen zou worden. Gelukkig was niet iedereen zo vaderlandslievend. William Cockerill besefte de bijzondere waarde van deze uitvinding en de winsten die daarmee in het buitenland behaald zouden kunnen worden.
De nieuwe spinmachine voor wol zou een totale omwenteling in de textielindustrie betekenen. Daarmee ontstond er een grote invloed op het biljartgebeuren. In 1797 verliet William Cockerill Engeland, met bij zich het geheim dat zo’n grote invloed op het biljartspel zou hebben, omdat het laken veel gladder en daardoor beter bespeelbaar zou worden. Misschien was het door het lot bepaald, dat hij terechtkwam bij het bedrijf van Iwan Simonis, de meest bekende lakenproducent ter wereld. Het bedrijf werd gesticht in 1680 en is gevestigd in de Belgische stad Verviers. Mogelijk werd het bedrijf al in de familie opgezet rond 1453. Tot op de dag van vandaag is dit bedrijf een van de meest gerespecteerde en gekopieerde fabrikanten van kwaliteitslakens. Zij bouwden zo snel als maar mogelijk was een eigen versie van de moderne spinmachine. De invloed op de wol was geweldig, vergeleken met hun eigen producten.
De opeenvolgende behandelingen van weven, samenpersen (vervilten), verven en scheren leidden tot een lakenkwaliteit waar enkel maar van gedroomd kon worden. De kwaliteit was goed vergelijkbaar met de lakens van deze tijd. Er werd gewerkt aan steeds fijnere wolsoorten, verbeterde productievormen, met de ervaring van tweehonderd jaren binnen het bedrijf. Er bestond een grote voorkeur voor de wol van het Merinosschaap uit Australië. Een laken van deze nieuwe kwaliteit was zo bijzonder, dat het direct en voorgoed de biljartresultaten positief verbeterde. Ook op biljarttafels met een houten speelvlak verbeterden de speelresultaten opvallend. Het is niet bekend wanneer de banden eveneens van laken werden voorzien. Het valt aan te nemen dat dit al in de beginperiode heeft plaatsgevonden. Gelegd op een nieuwe biljarttafel van de firma Thurston, was de combinatie perfect en benadrukte deze samenstelling feitelijk de optimale vlakke leisteen onder het laken. Er werd gebruik gemaakt van haaks geweven linnen. Het laken werd kort geschoren om de wrijving met de ballen te beperken. De Engelse firma Thurston lanceerde in 1923 het katoenen biljartlaken onder de merknaam “Janus”. Veel biljarters waren er wel tevreden over.
De band, bedekt met laken maakt op een hoogte van 36/37 millimeter contact met de biljartbal. De balhoogte is tussen de 61 en 61.5 millimeter. Een aanrollende bal heeft een impact op de band. Er is enige tijd contact tussen bal en band, afhankelijk van aanrolsnelheid en bandimpact. De wrijving tussen bal en laken op de band kan effect veroorzaken, dat oorspronkelijk niet in de afstoot was meegegeven. De bandbreedte tot de lijst/rand, bedraagt 5 centimeter.
34. De keu
In het boek van Cotton “The Compleat Gamester” was er al sprake van het gebruik van de mace(schuifstok) als keu, bedekt met een metalen dopje. Aan het einde van de zeventiende eeuw werden schuifstokken, enkel ontworpen voor dit doel, algemeen gebruikelijk in een groot deel van Europa. Afhankelijk van de voorkeur van de speelster of speler werden er meer of minder zwaardere houtsoorten gebruikt voor de samenstelling van een schuifstok. Toevoegingen van koper of lood konden de stok verzwaren. Het productieproces was zo verfijnd, dat er vrij nauwkeurig mee gespeeld kon worden. De lengte was ongeveer 120 cm. Bij lastiger schuifstoten kon gebruik gemaakt worden van langere schuifstokken, tot wel de dubbele lengte van een gewone schuifstok. In de schuifkop van de stok was dikwijls een groeve aangebracht om beter op lijn te kunnen mikken. Later werd de schuifstok ook benut als keusteun, door een keu in de mikgroeve te laten rusten, als over grotere afstand een stoot gemaakt moest worden.
Er kan niemand persoonlijk worden aangesproken als de feitelijke uitvinder van de keu. De keu is grotendeels ontwikkeld door de uitwisseling van visies tussen spelers in verschillende landen en ontwerpers. Aan het begin van de zeventiende eeuw waren er keuen bekend in Frankrijk, Spanje en Portugal.
Rond 1740 werd de keu bij voorkeur de speelstok van goede biljarters. De gebruikte houtsoorten wijzen naar essen, esdoorn, perenhout, walnotenhout, ebbenhout en palissander. Later ging men ook aluminium en koolstof/grafiet (carbonfiber) gebruiken. Het einde is nog niet in zicht, voor wat betreft de ontwikkeling van de perfecte biljartstok. Nauwkeurig aanspelen van de stootbal noemde men “trailen” in Engeland.
Het volgen van de speelbal met de schuifstok (mace) kende onder specialisten verschillende benamingen, zoals de schuifduw, de snelle veeg, de lange slag, de sleepbeweging, de droge tik en de opwaartse duw. Bij de spelvorm buiten werd de speelbal op de grond met een zijwaartse tik in beweging gebracht.
Beheersing van technieken kon een speler beduidend voordeel geven. Met een gevarieerde speelstijl hadden zij meer scoringsmogelijkheden ter beschikking. Het uiteinde van de keu kon met kracht worden ingezet om de bal te slepen of te duwen. De schuifstokken werden ook gebruikt bij een op biljarten lijkend spel, genaamd “trucks”. Een keustoot! kwam tot stand door het platte voorstuk op tafel te laten rusten en de bal in een enkele vloeiende beweging voorwaarts te duwen. De keustok werd door duim, wijsvinger en middelvinger op schouderhoogte vastgehouden. De schuiftechniek wordt nog steeds benut bij het Amerikaanse spel van shuffleboard. Bij het spel trucks worden het poortje en de kegel, zoals van oudsher gebruikelijk bij het grondbiljarten, nog steeds gebruikt. Bij biljarten konden punten behaald worden door, eerder dan de tegenstander, de bal door een opgestelde boog te spelen. Vervolgens moest de koningskegel worden omgespeeld, zonder daarbij andere opgestelde kegels om te stoten met de speelbal. Het was toegestaan om de bal van een tegenstander weg te spelen in één van de aangebrachte zakken (pockets) langs de tafelrand. In het boek van Cotton wordt vermeld dat het is toegestaan om de keu te gebruiken aan het smalle uiteinde. Deze mogelijkheid kon worden toegepast als de stootbal te dicht bij de rand was gesitueerd. Dat vormde een grote verruiming van de mogelijkheden om de stootbal aan te spelen.
Na 1789 werd in Frankrijk de keu over het algemeen vlak gehanteerd op de moderne gebruikswijze. Dat was vooral het gevolg van de toepassing van de pomerans en de beschikbaarheid van kalk om de pomerans te ruwen. In de negentiende eeuw raakte het gebruik van poortjes, kegels en schuifstokken meer en meer in onbruik. In de vijfde druk van het boek van Cotton in 1734, is hier voor het eerst duidelijk sprake van. Nieuwe vormen komen tot ontwikkeling, met een verhoogde moeilijkheidsgraad. Dat vereiste ook een groter spelinzicht en verfijnder gereedschap om bij het spel te gebruiken. De speelstok kan vanaf deze tijd echt benoemd worden als keu. Om het smalle vierkant gesneden keudeel heel te houden en splijtschade te voorkomen, was er soms wel koperen of zilveren beslag op aangebracht. De keu werd rechter en slanker in modellering. De verandering van schuifstok naar keu zou de complexiteit van het biljartspel in hoge mate beïnvloeden. In tegenstelling tot de schuifstok, werd de keu vanaf heuphoogte gehanteerd. Om de keu goed te kunnen gebruiken bij het spelen, was veel meer techniek bij het manipuleren noodzakelijk. Biljarten werd ingewikkelder, wetenschappelijker en uitdagender in haar mogelijkheden. Boog en kegel verdwenen.
Rond 1870 werd het gebruikelijk om een arbiter te benoemen voor de partij. Een schrijver meldde en noteerde de scores. Een jongen herplaatste de ballen en reikte de keusteun/rest aan, indien nodig. De niet spelende tegenstander moest zelf gemaakte fouten van de tegenstander melden. Later ging dit ook behoren tot de taak van de schrijver. In de Nederlandse studentenwereld was een biljarthulpje niet ongebruikelijk. Dit is terug te vinden in de boekjes van Piet Paaltjens, als hij schrijft over zijn Leidse studieperiode. Vooral de Franse spelers gingen nadruk leggen op het produceren van caramboles. De oude keuvormen hadden een rechthoekig uiteinde aan beide zijden van de stok. Het brede dikkere deel was doorgaans licht gehoekt of een beetje gebogen om het schuiven te vergemakkelijken. In een biljartboek van de heer G.C. Troffaes uit 1974, werd de schrijfwijze “bistoquest” of “bistoquet” gebruikt. Dit was waarschijnlijk afgeleid van het Franse woord “hoquet”, wat –gebogen stok – betekende. Zo kwamen we ook tot de woordduiding “hockey”(spel). Op duurdere stokken waren mooie decoraties aangebracht, uitgevoerd in parelmoer, ivoor of ingelegd hardhout. Het versierde, fraai bewerkte uiteinde van het brede deel zorgde ook voor minder schuifweerstand op het laken, dat over de speeltafel gespannen was.
In de experimentele periode rond 1750 werden ook smallere uiteinden van de schuifstokken wel voorzien van fraaie afwerkingen. Deze mooie slanke schuin gesneden speelstokken werden ook wel “Geoffreystokken” genoemd. Zij waren lichter dan de keus van tegenwoordig. Het gewicht lag tussen 420 en 475 gram. Deze stokken waren naar wenselijkheid van verschillende lengte. Ze hadden de mogelijkheid, als dat nodig mocht zijn, om de speelbal ook onder de hartlijn te raken. Dat leidde soms tot andere balreacties dan tot die tijd gangbaar waren. Er kon een draaiing aan de bal worden meegegeven. Deze verruiming van speelmogelijkheden leidde begrijpelijk tot een hoger spelniveau, omdat er meer grip op de speelbal mogelijk werd. Het spel werd verrijkt met een nieuw behendigheidselement. Mocht, zoals bij Pyramid of pool, de stootbal soms moeilijk bereikbaar zijn, dan kon een keusteun(rest) worden gebruikt.
De randen van de speeltafel waren opgevuld met vilt, tochtband, katoen of ook wel paardenhaar. Het vulmateriaal dempte het geluid veel beter dan de tot dan toe gangbare houten speeltafelranden. Een beetje verend materiaal vergrootte het kaatsend vermogen van de biljartballen. Een nog grotere stap voorwaarts werd de ontwikkeling van rubber. Biljarten werd het onderwerp van wetenschappelijk onderzoek.
Ondanks alle ontwikkelingen bleef de schuifstok nog tot vroeg in de twintigste eeuw in gebruik. Dat gold voor het schuiven bij “Bagatelle”, maar het doorgaand gebruik is ook terug te voeren op de speelwijze van het merendeel van vrouwen. Een speelster hoefde dan niet voorover te buigen en kon daarmee voorkomen dat zij in een onbehaaglijk onprettige onthullende positie zou geraken, gelet op de gangbare kleedwijze in dat tijdperk. Optimaal spelen werd vooral belemmerd door de royale kledij en de hoog gestructureerde kapsels. Biljarten was voor hen alleen mogelijk in een rechtopstaande houding. Het gebruik van de schuifstok deed haar als speelster een vrouwelijk waardige houding behouden en voorkwam onnodige aanstoot. Een aantal mannen was bevreesd dat vrouwen door het gebruik van de keu het biljartlaken zouden kunnen beschadigen. Wel werd erkend dat er onder hen ook goede uitzonderingen te vinden waren, gelet op hun speelkwaliteiten. Tegenwoordig nemen zij ook deel aan het driebandenspel op hoog niveau. Ook vrouwen komen tot gemiddelden boven de 1.00 bij het driebandenspel. In Korea wordt een vierballen carambolevariant veel beoefend. Het is de bedoeling twee rode ballen te raken, zonder in contact te komen met de resterende tweede witte bal. Bovendien zijn de gebruikte ballen groter en zwaarder. De ballen hebben een doorsnede van 65.mm. Daarnaast bestaan er ook spelvormen met 6 en 9 ballen.
Legendarische keubouwers waren Herman Rambow en George Balabushka. (U.S.A.) Voor de constructie van de keu konden verschillende houtsoorten dienen, zoals es of esdoorn. Ook aluminium en koolstof worden toegepast. Onderstukken werden veelal gemaakt van walnotenhout, ebbenhout of palissanderhout. De mogelijkheden tot decoratie waren eindeloos voor de constructeurs, door inleg van ivoor of paarlemoer en fraaie houtbewerking. De versiering van de keu behoefde niet gelijk te staan aan de speelkwaliteit van een stok. Het onderste stuk van de keu kent dikwijls een houtsplitsing. Het is niet altijd goed om slechts een enkele houtsoort voor het onderstuk te gebruiken. Alleen essenhout zou de keu te licht maken, terwijl palissander en ebbenhout het keudeel te zwaar zouden maken. De houtsplit bestaat uit lange aaneen gelijmde houtdriehoeken. De samenvoeging geeft ook versteviging in de lengterichting. Tot op de dag van vandaag is er discussie over de gewenste buigzaamheid van het topdeel van de keu. De samenvoeging van het onderste keudeel en het topeinde geeft aanleiding tot discussie. De constructie van hout op hout heeft in deze tijd de voorkeur van veel spelers. De opname en verwerking van de energie in de afstoot in de keu is van groot belang voor de kwaliteit. In The Billiard Archives, onder beheer van Mike Shamos te Pittsburgh, bevinden zich verschillende keuvormen. Elke ontwerper trachtte de ideale keu te ontwerpen, waarin stootenergie en absorptie volkomen in balans waren.
Op 2 november 1998 vond er in de keufabriek van de Clawson Cue Company, waar de Predator keus gemaakt worden, een proefneming plaats. In aanwezigheid van Bob Jewett, Michael Shamos, Walt Harris, Jim Buss en Hans de Jager, vonden opnamen plaats met een high-speed-camera (12000 beeldjes per seconde). Middels intensieve afstoten met een stootrobot (Iron Willie) kon men vastleggen, wanneer een afstoot leidde tot een ketsstoot op de aanspeelbal. Dit contactgebied ligt tussen 21 en 24 millimeter, vanuit het centrale aanspeelpunt, vol op de stootbal. Binnen 18 millimeter vanuit het centrale aanspeelpunt treden onder normale omstandigheden geen ketsreakties op. De afstoot van de achterhand van een speler kent een vertraging op het moment van balcontact. Dat belastte de objectiviteit van de afstoot. Een intensieve afstoot wordt door topspelers uitgevoerd met een pomerans, met een doorsnede van om en nabij 12 millimeter. Een geplande afstoot, waarbij veel effect wordt ingebracht op de stootbal, komt beter tot haar recht met een pomerans met een doornsnede van 11,5 millimeter. De ontwikkeling van de keu is een nieuwe fase ingegaan met de productie van koolstofvezelkeus(carbonfiber). Er zal nog veel over geschreven en gesproken worden, voordat de rust op het keufront zal zijn teruggekeerd.
35. Spelsoorten
Biljarten in de vrije vorm van het libre werd op den duur te makkelijk voor de betere spelers. Om het maken van caramboles moeilijker te maken, ontstonden spelsoorten, zoals bandstoten, driebanden en de kaderspelen. In de ontwikkeling van de geschiedenis zijn de momenten van invoering van spelsoorten ingebracht. Om alle gewenste belijningen in het kaderspel op het laken te kunnen aangeven, ontwikkelde de Hagenaar J. van Mourik Jr. een kaderbak. Daarmee konden alle afgesproken belijningen voor de verschillende spelsoorten nauwkeurig op het biljartlaken worden getekend.