Het biljartspel (carambole) is in diverse disciplines onder te verdelen. In de loop der tijd zijn deze spelsoorten ontstaan, om het biljartspel wat moeilijker en daardoor weer wat aantrekkelijker te maken voor spelers en publiek. Hieronder vindt U een korte beschrijving van de meest gespeelde spelsoorten.Tevens worden snooker en poolbiljarten nog even behandeld.
LIBRE / VRIJ SPEL:
De eenvoudigste spelsoort is het libre of ‘vrij spel’. Er zijn geen restricties, de bedoeling is slechts om met de speelbal beide andere ballen te raken. In de negentiende eeuw vonden de topspelers al gauw een manier om zeer grote series te maken, de ‘série américaine’. Het is een manier van spelen waarbij de aan te spelen ballen dicht bij de band komen te liggen en waarbij bij elke stoot de ballen maar een paar centimeter opschuiven. Zo kan de hele band langs gewandeld worden en zelfs wordt het mogelijk om de aan te spelen ballen vast in de hoek te leggen.
Is dit laatste het geval, dan kunnen in hoog tempo honderden of duizenden punten gemaakt worden en om dat te voorkomen mag in de hoek niet meer alles (waardoor het spel niet langer ‘vrij’ is). In de hoek wordt met een dunne krijtlijn een driehoek afgetekend waarbinnen restricties gelden: liggen beide te raken ballen in de driehoek dan mag gewoon een punt gemaakt worden, maar liggen ze dan nog beide in de driehoek dan moet bij het volgende punt een van de ballen de driehoek verlaten. Die bal mag overigens wel weer in de driehoek terugkeren. Op de grote tafel is de driehoek ongelijkbenig met zijden van een kwart van de korte en de lange band (dus ongeveer 71 en 36 centimeter) en op de kleine tafel gelijkbenig met twee zijden van 17 centimeter, of in de hogere klassen die op klein biljart spelen een kwart van de bandlengte (ongeveer 57 en 29 cm).
Werden in de negentiende eeuw partijen van 2500 caramboles niet geschuwd, later was de lengte van een partij ‘slechts’ 500 punten. Toch gebeurde het bij grote kampioenschappen vaak dat alle deelnemers wel een of meer partijen in één beurt uitspeelden. Ook remises (gelijk spel) van één beurt kwamen geregeld voor, dan speelde de beginspeler de partij direct uit, waarna in de gelijkmakende beurt ook de tweede speler alle 500 punten achter elkaar maakte. Tegenwoordig is in Nederland en België de partijlengte voor de beste spelers 400 caramboles, maar in de lagere klassen ligt dit aantal lager. In de laagste klasse bedraagt het bijvoorbeeld slechts 30 caramboles, waar men een beurt of 40 voor nodig heeft.
Bekijk korte instructiefilm over libre
BANDSTOTEN:
Voor het bandstoten gelden de zelfde regels als bij het Libre-spel, echter met de uitzondering dat ’n carambole pas geldig is als de speelbal voor het raken van de derde bal minimaal één band heeft geraakt. Bovendien is de beperking van de eerder genoemde hoeken bij het bandstoten niet van toepassing.
Bekijk korte instructiefilm over bandstoten
DRIEBANDEN:
Bij het driebandenspel moet de speelbal minstens drie banden raken vooraleer de derde bal geraakt wordt. De spelers zijn er steeds bedrevener in geworden om ook bij het driebanden aan seriespel te doen, dus om vooruit te denken. Gepoogd wordt van alle drie de ballen baan en snelheid te controleren, zodat na een gemaakt punt weer een redelijk te maken positie overblijft. Net als in de andere spelsoorten kan in meer of mindere mate tevens gepoogd worden om zodanig te spelen dat na het mislukken van de stoot een extra moeilijke positie voor de tegenstander overblijft. Dit verdedigende spel heet ‘carotte’ (‘wortel’). Het kan in een kampioenschap heel nuttig zijn, maar het drukt wel de grootte van de eigen series.
De topspelers spelen een partij over 50 caramboles (voorheen 60), maar er wordt ook vaak om sets van 15 punten gespeeld. Winnaar is dan degene die als eerste het afgesproken aantal sets (twee of drie) wint. Het voordeel van het setsysteem is dat er meer spanning in de wedstrijd komt (je kijkt nooit tegen een al te groot aantal punten achterstand aan), maar het nadeel is dat een serie van meer dan 15 punten niet meer mogelijk is, terwijl een grote serie bij het driebanden een van de bijzonderste spektakels binnen het carambolebiljart is. De hoogste serie bij het driebanden is momenteel in handen van 4 biljarters; Junichi Komori in 1993, Raymond Ceulemans in 1998, Roland Forthomme in 2012 en Frédéric Caudron in 2013. De Turk Semih Sayginir claimt ooit een hoogste serie van 31 te hebben gemaakt, maar dat was zonder arbiter en niet op een officieel toernooi.
Bekijk korte instructiefilm over driebanden
ANKER-KADER:
Tegenwoordig zijn drie soorten kaderspel nog in gebruik, op de grote tafel zijn dat 47/2, 71/2 en 47/1. Daarbij geeft 47 of 71 de grootte van de kaders aan (47 is een derde van de lengte van de korte band, 71 de helft van de korte band) en met /2 of /1 wordt aangegeven hoeveel caramboles gemaakt mogen worden met beide ballen binnen het kader (driestootskader bestaat niet meer). Na de tweede respectievelijk eerste carambole moet een van de aan te spelen ballen het kader verlaten, maar mag wel terugkeren. Ook in het middenvak gelden dezelfde regels. Ook op de kleine wedstrijdtafel (2.30 x1.15) worden deze kaderspelen gespeeld zij het dan dat het hier gaat om de soorten 38/2, 57/2, 57/1 en vanaf 2011 is daar ook nog 38/1 bijgekomen.
De moeilijkheidsgraad van de verschillende kaderspelen valt af te lezen aan wat zowel in Nederland als in België in de ereklasse de partijlengtes zijn: bij 47/2 gaat het om 300 caramboles, bij 71/2 om 250 en bij 47/1 om 200 caramboles. De partijen zijn tegenwoordig veel korter dan in de begintijd van het biljarten. Bij het moeilijke 47/1 bedroeg de partijlengte bij internationale kampioenschappen lange tijd 300 punten; de Nederlander Hans Vultink was de eerste die er in slaagde om ze in één beurt te maken.
Waar een kaderlijn bij de band komt is het spel gemakkelijker. Daarom worden daar ‘ankers’ aangebracht, dat wil zeggen dat er een vierkant wordt getekend met zijden van 17,8 cm. In het anker gelden dezelfde regels als in de kaders: binnen het anker mag maar 2 respectievelijk 1 keer een punt gemaakt worden zonder dat de ballen het anker verlaten – óók als de ballen wel in twee verschillende kaders liggen.
Komen de ballen beide in eenzelfde kader of anker te liggen dan zegt de arbiter ‘entrée’ (‘binnengekomen’). Liggen na de volgende carambole de ballen nog steeds in het vak (bij 47/1 mag dat dus niet), dan zegt de arbiter ‘dedans’ (‘binnen’). Verlaat bij het volgende punt geen van de aan te spelen ballen het vak dan heet de positie ‘restée dedans’ (‘binnen gebleven’) en is de speler af en kan gaan zitten. De spelers streven ernaar om de ballen steeds aan beide zijden van een lijn te houden, die positie heet ‘à cheval’ (’te paard’). Vooral rond de kruising van lijnen zijn er mogelijkheden om grote series te maken. Er wordt dan vaak een ‘rappel’ (’terugroep’) gedaan: een van de aan te spelen ballen gaat dan ongeveer via de lijn naar de band, keert terug en tikt zachtjes de achtergebleven ballen weer in een perfecte postie. Het moeilijkst is een ‘lange rappel’, waarbij een bal helemaal naar de andere kant van het biljart moet. Genoemde serie van 300 van Vultink bevatte een dergelijke rappel, die dan ook een ovatie uitlokte toen hij op de millimeter slaagde.
Bekijk korte instructiefilm over kader
ARTISTIEK BILJARTEN:
Bij het ‘kunststoten’, ‘artistiek biljart’ of ‘billiard artistique’ worden de ballen op voorgeschreven en op het laken aangegeven posities geplaatst. Een speler mag driemaal proberen om de carambole op de voorgeschreven wijze te maken, waarbij het nodig kan zijn dat de bal over een andere heenspringt, een bocht maakt, drie keer achter elkaar dezelfde band raakt of over negen banden gaat. Wordt de carambole gemaakt dan krijgt de speler een bepaald aantal punten afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van de stoot, van heel erg moeilijk tot extreem moeilijk.
Een wedstrijd kan gaan om het aantal behaalde punten of het behaalde percentage maar kan ook in setvorm door twee spelers onderling worden gespeeld. Een partij in setvorm bestaat uit maximaal vijf sets, die gewonnen worden door het hoogste aantal punten te scoren. Soms is de afstand tussen het puntenaantal van de ene speler en van de andere speler zo groot, dat het niet meer in te halen is. In dit geval wordt de set al gestaakt voordat alle figuren zijn gespeeld.
Omdat het biljartmateriaal tijdens een wedstrijd sterk op de proef wordt gesteld, raakt het biljartlaken meestal zwaar beschadigd. Veelal wordt er gespeeld met speciale stevige biljartkeu’s en werd er voorheen altijd met ivoren biljartballen gespeeld – omdat deze door de ruwheid van het materiaal het effect extra goed over namen. Omdat het gebruik van ivoor controversieel is, wordt er tegenwoordig langzaam maar zeker overgeschakeld op het gebruik van kunststof ballen.
NIEUW: 5-BALL
Op 27 juni 2014 werd 5-ball geïntroduceerd door de KNBB als officiële nieuwe spelsoort met als achterliggende gedachte het enthousiasmeren van de jeugd voor de biljartsport. Extra ballen op de tafel en een puntentelling die lijkt op de telling bij het darten, moeten de jeugd weer naar de tafel trekken. Onderstaand treft u de spelregels aan voor deze nieuwe spelsoort, die overigens niet alleen aantrekkingskracht op de jeugd heeft, zo is gebleken uit de testfase, die vooraf ging aan de officiële introductie. Het is een spel waar alles in zit. Spanning, plezier en precisie!
5-ball is een combinatie van darts, carambole en pool. Het wordt gespeeld op de biljarttafel met 5 ballen. Eén speler speelt met de witte bal en de andere met de gele bal. Door caramboles te maken worden punten gescoord. Vooraf wordt afgesproken met hoeveel punten er wordt gestart, bv. 51 of 101. Het 5-Ballspel wordt gespeeld in sets.
PENTATHLON
Vanaf 1933 wordt er ook pentathlon of vijfkamp gespeeld. Dit is eigenlijk geen aparte discipline maar een kampioenschap waarin alle disciplines voorkomen. Men speelt vrij, band, drieband, kader 45/2 en kader 71/2. Deze kampioenschappen worden zowel individueel als door ploegen gespeeld.
MINIPENTATHLON
Zo kennen we ook nog het mini-Pentathlon. Daarbij geeft de speler vooraf aan of hij een eenbander, tweebander, driebander of losbander dan wel een directe stoot wil gaan maken. Een losbander geldt daarbij altijd alleen maar als een losbander! Heeft men het aantal te maken caramboles van een spelsoort vol, maar maakt men een carambole van die betreffende spelsoort, dan is deze niet geldig en is de tegenstander aan de beurt.
Handicaptabel mini-Pentathlon:
Libremoyenne | Direct | 1-band | 2-band | 3-band | losband | Totaal |
4.00 en hoger | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 | 25 |
3.00 t/m 3.99 | 5 | 5 | 5 | 5 | 4 | 24 |
2.50 t/m 2.99 | 5 | 5 | 4 | 4 | 4 | 22 |
2.00 t/m 2.49 | 5 | 5 | 4 | 4 | 3 | 21 |
1.50 t/m 1.99 | 4 | 4 | 4 | 3 | 3 | 18 |
1.00 t/m 1.49 | 4 | 4 | 3 | 3 | 2 | 16 |
0.00 t/m 0.99 | 4 | 3 | 3 | 3 | 1 | 14 |
ANDERE SPELSOORTEN
Naast de voornoemde spelsoorten zijn er in de loop van tijd (meestal vanuit het café) andere spelsoorten ontstaan, zoals het overbekende ’tien over rood’,enz. Hieronder kunt U van een aantal van deze, meestal voor recreatieve doeleinden bestemde, spelsoorten een korte beschrijving vinden.
Tien over rood: Zoals de naam al aangeeft is het de bedoeling om 10 caramboles te maken, waarbij een carambole pas wordt geteld als eerst de rode bal wordt aangespeeld. Als een speler tijdens zijn stoot de rode bal mist, dan wordt zijn eerder behaalde puntentotaal weer op 0 (nul) teruggesteld. Heeft iemand echter 7 of meer caramboles, dan is deze laatste regel niet meer van toepassing. Alle spelers spelen trouwens met de zelfde bal
Spel met vier ballen: Hier gebruikt men naast de 3 normale ballen ook nog een vierde (blauwe of, als U die niet heeft, een rode) bal. Ook hier spelen alle spelers met dezelfde speelbal. Maakt men een carambole door de witte bal en de rode OF blauwe bal te raken krijgt men 1 punt, een carambole op de rode EN blauwe bal levert 4 punten op en indien men erin slaagt een carambole te maken op alle 3 de ballen verdient men 20 punten. Men spreekt op voorhand af naar hoeveel punten men speelt (100, 150, 200, …). Een extra variant is dat men juist op dit aantal moet eindigen, vb men speelt naar 100 punten, iemand heeft 90 punten en heeft in zijn huidige reeks reeds 8 punten. Indien hij nu een carambole maakt op rood en blauw zou hij 4 punten bijkrijgen, zo komt hij echter op 102 dus word de laatste reeks niet geteld (hij blijft op 90). De rode en blauwe bal dient U overigens op het linker en rechter bovenacquit te plaatsen, de witte bal op het middenaquit en tenslotte de gele of witte stootbal op acquit. Succes, want verlies betekent meestal een rondje geven, Proost!
Een variant op het vorige spel: dit wordt gespeeld met ZES ballen. Welke op de volgende wijze op de tafel komen: de speelbal komt op de benedenacquit en een van de andere ballen op de bovenacquit, daarna worden de andere vier op ongeveer de baldikte van elkaar af neer gelegt onder de eerste. Nu is het de bedoeling om met de speelbal twee ballen te raken, net zolang tot hij mist. Dan mag de volgende speler. Indien er meer dan twee ballen worden geraakt dan telt dit nog steeds voor één punt.
Tien van de gemakkelijke: klinkt eenvoudig, maar kan af en toe flink tegenvallen. Het is de bedoeling om in 1 (één) beurt 10 caramboles te maken, waarbij men gebruik mag maken van alle ballen. Dit houdt in dat men ook met de rode bal mag spelen, als de spelsituatie daarmee makkelijker lijkt. Het mooie van dit spel is dat men vaak vergeet om de makkelijkste bal te nemen, omdat men gewend is om altijd met dezelfde bal te spelen. Probeer het maar eens uit. Wedden, dat als U Uw medestander laat beginnen, dat hij dan vanaf acquit zal afstoten en niet de rode bal zal nemen!
Barakken: Dit is een biljartspel waarbij men maar met één bal speelt. Een schuin oplopend plankje met gaten erin wordt in een hoek van het biljart gelegd. Ieder gat vertegenwoordigt een aantal punten. De speelbal komt te liggen naast de barakplank. Nu speelt men eerst de korte band, waarna de bal op weg gaat naar het plankje. Als te zacht wordt gestoten dan komt de bal niet bij het plankje, stoot men te hard dan rolt de bal er even hard weer af. Als de bal in een gat terecht komt dan levert dit punten op. Van te voren moet men afspraken maken, wanneer er een winnaar is, is dit na een aantal beurten degene met de meeste punten of is dit degene die als eerst een aantal punten heeft behaald? Verenigingen spekken vaak hun clubkas door aan het barakspel leuke prijsjes te verbinden. In andere delen van Nederland noemt men dit spel “de Vlotbrug”.
Met de zotte bal: Niet echt een spel, maar wel mooi om iemand flink in het ootje te nemen is het volgende: terwijl Uw tegenstander niets in de gaten heeft, moet U zijn speelbal vervangen door een speciaal geprepareerde biljartbal. Hierin is namelijk het zwaartepunt naar de buitenkant verplaatst, waardoor de bal de raarste kapriolen uit zal halen. Let vooral op het gezicht van Uw tegenstander, want die weet niet wat hem overkomt. Eén tip: doe dit alleen tijdens vriendschappelijke partijtjes en niet in de finale van ’n Persoonlijk Kampioenschap of zo……
2 Ballen en ’n telefoonboek / dienblad: ’n spel dat met 3 tot 6 mensen gespeeld kan worden. Elke speler zet 5 munten in. In het midden van het biljart wordt een telefoonboek geplaatst, welke tijdens het gehele spel niet meer aangeraakt mag worden. Op het boven- en benedenacquit worden de gele (of witte) en rode bal geplaatst. Iedereen speelt met de gele of witte bal en probeert, rechtstreeks of via 1 of meerdere banden, de rode bal te raken. Als dit lukt, gaat de beurt over naar de volgende speler. Wordt de rode bal niet geraakt, dan dient de speler 1 munt op het telefoonboek te laten vallen. Tijdens Uw beurt is het zaak om, uiteraard, de rode bal te raken en, als het even kan, de ballen zo te plaatsen dat er voor de volgende speler een moeilijke spelsituatie overblijft. De winnaar van het spel is degene die als laatste overblijft en vaak wordt afgesproken dat de winnaar de overigen een rondje bier schenkt. Het spel wordt op allerlei manieren bemoeilijkt, bijv. door het feit dat men zelf het telefoonboek op geen enkele manier mag aanraken, niet met de hand en ook niet met de keu. Daarnaast moeten munten die van het telefoonboek vallen (bijv. doordat er ballen tegenaan worden gestoten) blijven liggen, waardoor de speelbal van richting veranderd zou kunnen worden. Een spel met veel aspecten dus. Wat bijvoorbeeld te denken van een bal die over het telefoonboek gestoten moet worden. Ga er maar aan staan.
Een variant op het voornoemde spel is spelen met een dienblad in plaats van een telefoonboek. Wat te denken van een bal die in het dienblad wordt gespeeld, al dan niet expres (maar ga daar maar wel van uit). Probeer die dan maar weer eens op het laken te krijgen. Bovendien wordt het blad door de ertegen aan gestoten ballen over het hele biljart gemanouvreerd. Nog een variant: In plaats van 1 telefoonboek worden er 2 boeken (met de punten tegen elkaar) in het midden geplaatst en of dit al niet moeilijk genoeg is wordt er tussen bovenband en -acquit een kurk met daarop een dobbelsteen geplaatst. Wordt deze omgerold en de dobbelsteen valt op 6, dan kost het de speler een rondje voor alle deelnemers (naar mijn mening duidelijk door en voor een kastelijn uitgevonden) 3 ballen en een schoteltje, oftewel Schotelbiljart: ’n Spaanse variant op de 2 ballen en ’n telefoonboek. Plaats een (koffie)schoteltje in het midden van het biljart. Er wordt met 3 ballen gespeeld; caramboles maken dus. Raak je met een van de ballen het schoteltje of maak je de carambole niet, dan kost je dat een vooraf afgesproken bedrag, bijv. 10 of 20 eurocent. Iedere speler heeft 10 muntjes en per beurt mag men maar 1 keer stoten, waarna de volgende aan de beurt is. Degene die als laatste met een muntje overblijft, is de winnaar en krijgt een pilsje van degene die er als eerste uitvloog. Hopelijk weet je tegen die tijd nog wie dat was.
Annonceetje: Bij dit spel, dat veel wegheeft van het mini-Pentathlon, wordt met meerdere deelnemers gespeeld en wordt vooraf afgesproken hoeveel caramboles op welke wijze gemaakt moeten worden. Om een voorbeeld te geven: 10 caramboles zonder beperking, 5 over één band, 5 over twee banden, 5 over drie banden en 5 ‘losse’ banders. Hierover kunnen natuurlijk naar wens afspraken worden gemaakt. De moeilijkheid van dit spel ligt hem niet in het maken van de afgesproken caramboles, maar meer in het feit dat vooraf bekend moet worden gemaakt hoe de bal gespeeld zal worden (over één, twee, … band). Zegt een speler dat hij de carambole over twee banden zal spelen – dus dat er twee banden zijn geraakt voordat de derde bal geraakt wordt – en de bal raakt drie banden, dan telt de carambole niet. Ook niet als de speler eventueel nog een aantal drieband caramboles had moet maken. Net als bij tien over rood geldt ook hier dat als een speler zijn caramboles heeft gemaakt, hij “afvalt”. De overgebleven spelers gaan verder totdat er één speler overblijft, de uiteindelijke verliezer.
Kistje biljart: Bij het kistje biljarten speelt men met twee ballen, een witte (de speelbal) en een rode. De speler probeert met de witte bal de rode te raken, meer niet. De moeilijkheid hier is dat er op het midden van het biljart een kistje staat met aan iedere zijde een opening waar doorheen gespeeld kan worden. Heeft men de rode bal geraakt dan is de volgende speler aan de beurt om de rode bal te raken. Mist de speler dan krijgt hij een strafpunt, na het behalen van een vooraf afgesproken aantal strafpunten ligt de speler uit het spel. Krijgt een speler het voor elkaar beide ballen binnen het kistje te krijgen dan wordt een strafpunt kwijtgescholden.
Skibbo: Van Jan de Jager kreeg ik een door zijn biljartclub bedacht biljartspel binnen; Skibbo. De naam komt van het gelijknamige kaartspel. De biljartvariant kan gespeeld worden met 2 of meer spelers of zelfs teams en u gebruikt er een complete stok kaarten bij. Stel dat u met 4 spelers wil spelen, verdeel dan de kaarten onder de spelers. De kaarten worden geschud en ondersteboven neergelegd met de bovenste kaart zichtbaar. De aan de beurt zijnde speler moet in 1 beurt het aantal caramboles maken dat de kaart aangeeft. Ligt bijv. de 4-kaart boven, dan moet de speler 4 caramboles in 1 beurt maken. Mist hij, dan is de volgende speler en moet hij weer wachten op zijn beurt, waarin hij kan proberen om 4 caramboles te maken. Jan heeft een uitgebreide handleiding geschreven, die u hier kunt downloaden.
Trekbiljart (omhoog biljarten): Als je naar een verhuurder van ‘Oudhollandse spelen’ gaat, kom je regelmatig onderdelen van het biljartspel tegen. Bijv. twee keu’s en een biljartbal: de ingrediënten van het trekbiljart. De biljartbal wordt op de horizontaal geplaatste keu’s gelegd en het is de bedoeling om de bal zo dicht mogelijk naar u toe te laten rollen. Lastige bijkomstigheid is dat het omhoog loopt…. Plaats de bal aan het einde van de stangen (keu’s). Laat de bal vervolgens naar u toe rollen door de stangen uit elkaar te bewegen. De bedoeling van het spel is de bal te laten vallen in het gat met de hoogst mogelijke score. Uiteraard ligt dit gat het dichtst bij uzelf.
Het kurkspel (met dobbelstenen): Iedere speler speelt met dezelfde bal. Op het middenacquit wordt de kurk geplaatst met drie dobbelstenen er bovenop. De rode bal moet eerst worden geraakt, altijd. Indien rood wordt gemist dan gaan de eventueel behaalde punten naar de tegenpartij(en). Nadat men de rode bal heeft geraakt heeft men de keuze om of de andere witte bal te raken of de kurk omver te spelen. Indien dit lukt mag men door blijven spelen. Wordt echter de kurk omgeworpen door een andere bal dan de speelbal, dan zijn de behaalde punten voor de tegenpartij(en). Als de speler alleen de rode bal raakt en verder niets, dan is de beurt voorbij, de punten kunnen dan bij worden geschreven. De omgevallen kurk wordt indien mogelijk weer recht op gezet op de plaats waar zij is omgevallen, lukt dit niet omdat bijvoorbeeld de kurk onder de band ligt of zelfs van het biljart af is, dan begint de kurk weer op het middenacquit. – De puntentelling: Als de rode en de witte bal zijn geraakt dan telt dit voor 2 punten. Wanneer de kurk wordt omgeworpen dan tellen de punten van de dobbelstenen, waarbij geldt dat de 1 telt voor 10 punten en de rest behoudt zijn eigen waarde. Degene die als eerst 100 punten heeft gehaald, is winnaar. Deze regel is natuurlijk ook zo toe te passen, dat men door speelt tot dat er een verliezer is. Indien een speler de 100 punten heeft volgemaakt dat moet de speler de rode bal nog één keer raken, als dit niet lukt of er worden meer punten gehaald dan gaan alle punten van die beurt naar de tegenstander(s). Komt een speler boven de 100 punten door verkregen strafpunten dan hoeft hij niet meer de rode bal te raken. – De strafmaatregelen: Als een speler niets raakt, gaan 2 punten naar de tegenpartij(en). Wordt de kurk met de rode of de witte bal omver geworpen, dan gaan alle punten van die beurt (inclusief de laatste stoot) naar de tegenpartij(en). Wordt door de speler de kurk omver geworpen voordat rood is geraakt, dan gaan weer de punten naar tegenpartij(en). Raakt de speelbal eerst de witte bal voordat rood is geraakt dan gaan 2 punten naar de anderen. Worden de dobbelstenen of kurk van het speelvlak afgestoten, dan gaan de punten van de beurt naar de tegenpartij(en).
Vestingbiljart: In het weekend van 21 en 22 september 2002 werden in Grave de Nederlandse Vestingstedendagen gehouden. Dit op zich unieke festijn was voor de Graafse biljartclub de Coehoorn aanleiding om een nieuw spel te bedenken; het Vestingbiljart. Op het groene laken werd de vestingstad Grave anno 1602 nagetekend en in twee tegenoverliggende hoeken werd een poortje geplaatst; de Brugpoort en de Hampoort (de oude toegangspoorten van Grave). Het was de bedoeling om in één keer vanuit de Brugpoort de bal de Hampoort binnen te spelen. Voor 1 euro mocht men 5 keer stoten. Naar verluid zijn er mensen geweest die het tot 8 keer achtereen voor elkaar kregen om de bal netjes achter het tweede poortje te plaatsen. Al met al een leuke en toepasselijke variant op het biljartspel.
Bagatelle: Het oorspronkelijke bagatelle wordt gespeeld op een verlengde biljarttafel (verhouding 1 x 3) en men dient daar de bal direct te plaatsen op een soort barakblad. Een variant die sterk op het sjoelbord-spel lijkt is poortjes-bagatelle. Aan het einde van het biljart wordt i.p.v. het bord een constructie met poortjes geplaatst waardoorheen men de speelbal moet zien te stoten. Uiteraard hebben de poortjes verschillende waarden, dus het komt aan op zuiver richtwerk.
Biljart Tennis: Om dit spel te spelen dient men een tennisveld op het biljart te tekenen met een speciaal biljartpotlood. Het spel wordt net eender gespeeld als tennis. De speler speelt de bal met de keu vanaf zijn zijde naar de andere kant, er voor zorgend dat de bal niet buiten het speelveld komt. De speler aan de andere kant speelt de bal terug en ook hij of zij moet er voor zorgen dat de bal niet buiten het speelveld wordt gespeeld. Gebeurt dat, dan krijgt de tegenstander punten, net zoals bij het tennis (15, 30, 40, game).
Het “serveren” van de bal gebeurt in tegenstelling tot tennis vanaf de centrale plaats waar de 2 ballen zijn ingetekend en men speelt naar het schuin tegenoverliggende vlak. Verder zijn alle regels van toepassing. Serveert men de bal in het netgebied, dan mag men nog 1 keer serveren vanaf het aangegeven serveervlak. Plaatst men de bal dan nogmaals in het netgebied, dan krijgt de tegenstander een punt. Bij 40-40 (deuce) geldt dat de eerste die het punt scoort de game wint.
De winnaar van de partij is degene die als eerste 3 games wint.
Het is leuk bedacht, maar ik vraag me toch echt af of iemand zijn biljart hiervoor gaat lenen.
Golfbiljart (ook wel tapbiljart, topbiljart of toppenbiljart genoemd) is een biljartvariant die gespeeld wordt tussen twee spelers of twee ploegen van twee spelers met vijf rode en vijf witte ballen. Daarbij pogen de spelers om het eerst en om beurt alle eigen speelballen in het doel te stoten. De biljarttafel is rechthoekig en meet in competitieverband minimaal 180 op 90 cm. In het midden zijn acht rubberen stoppen of tappen in kruisvorm opgesteld. De twee doelen zijn een gat en bevinden zich in het midden van elke korte band van de speeltafel. Links en rechts van het doel staan nog twee rubberen stoppen. Deze biljartvariant is minder bekend dan het carambolebiljart, het snooker of het poolen, maar wordt in België en Nederlands Limburg nog vaak gespeeld in cafés, ook in club- en competitieverband.
Zakkenbiljart: Zo’n 200 jaar geleden waren er hier en daar zogenaamde zakkenbiljarts te vinden. In iedere hoek van het biljart bevond zich een “pocket” in de vorm van een verlaging/gat, waar een bal nét in kon blijven liggen. De meeste zakkenbiljarts zijn overigens in de tussenliggende tijd omgebouwd naar de ons welbekende carambolebiljarts, dus u zult ze maar weinig tegenkomen. Ik ben voor de KNBB op zoek naar de spelregels van dat oude biljartspel. Mocht iemand die hebben of wellicht weten waar deze op het net te vinden zijn, dan houd ik me van ganser harte aanbevolen. Een bericht via het contactformulier wordt op prijs gesteld.
Op het net komen we een korte beschrijving tegen van het zakkenbiljart:
“Bij een vereniging uit Made met de naam “Zeven is nat” werd er vroeger gespeeld met een biljart met vier zakken. Als na een carambole de witte bal in een zak belandde, leverde dat vier punten op. De rode bal was goed voor vijf punten en belandden beide ballen in een zak, dan leverde dat zeven punten op. Wie zo’n stoot maakte moest een rondje geven en was, om het op zijn Brabants te zeggen, “goed nat”. Vandaar de naam van de vereniging!”
SNOOKER:
Snooker behoort niet tot het carambolebiljarten, maar een beschrijving mag hier toch niet ontbreken. Snooker is een biljartspel voor twee spelers of twee ploegen waarbij alle ballen behalve de witte weggespeeld moeten worden. Er zijn in totaal 22 ballen: vijftien rode, zes andere kleuren (geel, groen, bruin, blauw, roze en zwart) en een witte bal. Het is het best vergelijkbaar met pool. De belangrijkste verschillen tussen pool en snooker zijn de afmetingen; een snookertafel is in de regel groter dan een pooltafel, de ballen zijn kleiner en lichter en de keus hebben bijgevolg een dunnere top.
De ballen worden voor de start van het spel volgens een bepaald patroon op de tafel geplaatst. Er is een witte bal (de cue ball), vijftien rode ballen (elk met een waarde van 1 punt) en zes ballen met een andere kleur en elk een eigen waarde, over het algemeen de gekleurde ballen genoemd. Deze gekleurde ballen hebben elk een vaste plek (spot) op de tafel. De spelers stoten de witte bal en moeten zo steeds proberen een rode bal in een van de zes gaten (pockets) te laten verdwijnen (te ‘potten’); als hen dit lukt, mogen ze op een kleur naar keuze spelen. Wordt die ook gepot, dan wordt de gekleurde bal teruggelegd op zijn plaats en moet de speler weer een rode bal spelen. Als de kleur niet wordt gepot of als de speler een fout maakt, gaat de beurt naar de tegenstander, die weer met een rode bal moet beginnen. Als alle rode ballen weggespeeld zijn, worden de gekleurde ballen weggespeeld in de volgorde van hun waarde (geel (2) – groen (3) – bruin (4) – blauw (5) – roze (6) – zwart (7)), maar nu worden ze niet meer teruggelegd (tenzij er een fout werd gemaakt, dan wordt een eventueel gepotte kleur wel teruggelegd).
De speler die na het potten van de laatste bal de meeste punten heeft, heeft het frame (een enkel spelletje) gewonnen. De tegenspeler kan ook vroeger opgeven als het puntenverschil te groot geworden is en hij zijn tegenstander moeilijk nog tot fouten kan dwingen. Een frame is beëindigd wanneer of alle ballen gepot zijn, of enkel zwart nog op tafel is, het puntenverschil groter is dan zeven punten en de speler die op dat moment mag spelen verkiest niet verder te spelen, of een fout gemaakt wordt met enkel zwart nog op tafel, of wanneer de arbiter iemand een frame toewijst op grond van een andere regel.
Een wedstrijd bestaat uit een vooraf vastgesteld aantal frames. De wedstrijd wordt beëindigd als één van de spelers het merendeel van de frames weet te winnen. Wanneer een wedstrijd wordt gespeeld over 19 frames (best of 19), betekent dit dat de wedstrijd beëindigd is wanneer één van de spelers 10 frames heeft gewonnen. Grote wedstrijden worden vaak gespreid over meerdere sessies van bijvoorbeeld 8 frames.
POOL:
Ook Pool behoort niet tot het carambolebiljarten, maar desondanks ook daarvan een korte beschrijving. Pool (ook bekend als poolbiljart) is een van oorsprong Amerikaans spel dat gespeeld wordt op de naar verhouding kleinere pooltafel. Het is ook al enige tijd populair in Nederland en België, vooral onder jongeren.
Pool wordt gespeeld op een pooltafel, waar in elke hoek en in het midden van de lange zijden een gat (pocket) zit. De ballen moeten in de pockets worden geschoten, zoals ook bij snooker het geval is. Een standaard set poolballen is genummerd van 1 tot en met 15, waarbij de nummers 1 tot en met 7 de ‘hele’ ofwel solids (ballen in één kleur) worden genoemd, nummer 8 de zwarte bal is en de nummers 9 tot en met 15 de ‘halve’ ofwel stripes (witte zijkant met een gekleurde band) zijn. Er zijn meerdere spelvarianten. Dit zijn de drie populairste:
8-ball wordt gespeeld met 16 ballen: één speelbal (de witte) en 15 genummerde ballen. De nummers 1 tot en met 7 noemen we de hele ballen (solids), de nummers 9 tot en met 15 noemen we de halve ballen (stripes). De zwarte bal is de 8-ball. Er wordt gespeeld met twee spelers. De bedoeling van het spel is, dat de ene speler de hele ballen wegspeelt en de andere speler de halve ballen. De 8-ball wordt als laatste weggespeeld.
9-ball wordt gespeeld met 10 ballen: één speelbal (de witte) en 9 gekleurde ballen, de nummers 1 tot en met 9. Aantal spelers: 2. De ballen worden opgezet in een ruitvorm waarbij de 1 als eerste bal op de stip komt. De 9-ball komt in het midden. De andere ballen komen willekeurig hieromheen. Na de break is het de bedoeling dat men de laagste genummerde bal op tafel als eerste moet raken. De speler hoeft vooraf geen pocket aan te geven. Als men de 9-ball correct pot, heeft men gewonnen.
Straight-pool (ook wel als 14.1 aangeduid) wordt gespeeld met 16 ballen, één speelbal (de witte) en 15 gekleurde ballen: de nummers 1 tot en met 15. Aantal spelers: twee of meer. Het doel is zoveel mogelijk ballen te potten. Elke correct gepotte bal is 1 punt waard. Men speelt tot een vooraf afgesproken puntenaantal. De ballen worden opgezet in een driehoekvorm waarbij de achterste twee hoekballen de gele 1 en de oranje 5 zijn. De andere ballen komen willekeurig in de driehoek.
5-PINS en KEGELBILJARTEN:
5-Pins is een vorm van biljarten die met name in Italië veel en serieus beoefend wordt. De bedoeling is dat de op de tafel opgestelde kegels omgestoten worden.
5-Pinsbiljart wordt op de gewone caramboletafel gespeeld. Er worden echter 5 kleine kegeltjes (ter grootte van Mens-erger-je-niet-pionnen – 25 mm hoog) in het midden van de tafel gepositioneerd. 4 witte en 1 rode kegel. De rode kegel komt in het midden te staan.
Het wezenlijke onderscheid bij kegelbiljarten is de stootwissel. Er wordt steeds om beurten gestoten. Dit vraagt om bijzondere taktiek. Speelt men aanvallend om veel punten te scoren, of juist verdedigend om de tegenstander in problemen te brengen en zo fouten te laten maken. Men probeert dan wit of geel zo op de tafel te leggen dat in het beste geval de ballen diagonaal in tegenoverliggende hoeken liggen.
Iedere speler speelt met zijn eigen speelbal, waarmee hij eerst de bal van de tegenstander moet raken om een reglementaire stoot te maken.
Punten kunnen worden gescoord door carambolage en/of kegels om te stoten. Bij carambolage raakt men na contact met de tegenstanderbal de rode bal (4 punten). Of men zorgt dat de bal van de tegenstander de rode bal raakt (3 punten). Iedere witte kegel die met de bal van de tegenstander of met de rode bal omver wordt gegooid, levert 2 punten op. De rode kegel is 4 punten waard. Als alleen de rode kegel omvalt, dan levert dat zelfs 10 punten op.
Een speler kan echter ook punten voor de tegenstander maken, wanneer hij de bal van de tegenstander niet als eerste raakt (2 foutpunten), alsook 2 extra foutpunten als hij vervolgens de rode bal zou raken. Tevens gaan alle punten van eventueel omgevallen kegels naar de tegenstander.
Men speelt om een vooraf afgesproken aantal punten te behalen, ofwel men speelt om een vooraf afgesproken aantal gewonnen sets. Bij internationale toernooien wint men een set als men 50 punten behaalt. Men speelt dan bijv. best-of-five.
Kegelbiljarten wordt gespeeld met 5 grote kegels van 10-12 cm. hoog. Hierna volgt een van de manieren, waarop het gespeeld kan worden.
Behalve de 3 ballen plaatst men 5 kegeltjes op het biljart, op de middenstip plaatst u 1 kegel met daaromheen de andere 4 kegels in kruisvorm. Plaats de kegels zo dat tussen de buitenste kegels en de middelste kegel precies genoeg ruimte, zodat er nog net een bal doorheen zou kunnen rollen. De kegels mogen alleen met de witte- of gele ballen worden omgespeeld. Beide spelers spelen dus met dezelfde rode bal. Elke omvergespeelde kegel is 1 punt. Een speler mag ook een gewone carambole maken hetgeen hem 2 punten oplevert. Er mogen slechts 2 gewone caramboles achter elkaar gemaakt worden, vervolgens moet men eerst een of meerdere kegels omver spelen. Indien een speler alleen kegeltjes omver speelt moet hij na 2 van deze stoten tenminste met een bal een band raken.
HET TRADITIONELE SPEL:
De laatste tijd ben ik meer en meer geïnteresseerd geraakt in het ontstaan en de geschiedenis van het biljartspel. Het biljartspel was eerst een buitensport/spel, maar is om klimatologische redenen naar binnen verhuisd. Men gebruikte eveneens 3 (soms 4) ballen met daarnaast een boogje en een paal (de koning). Ook tegenwoordig nog komt men op sommige biljarts het boogje tegen, bijvoorbeeld bij het beugelbiljarten dat men in het oosten van Noord Brabant en Limburg nog wel eens wil tegenkomen.
Men denkt dat slag- en balspelen voor het eerst tijdens de middeleeuwen in Engeland en Europa werden gespeeld. Het spel werd doorgaans gespeeld met maar één bal die door vrij brede hoepels werd geslagen. Men gelooft dat in de dertiende eeuw (1200-1300) een croquetachtig spel werd gespeeld door Franse boeren, die met behulp van een ruw slaghout de houten ballen door van wilgentakken gemaakte hoepels knalden. In de loop der tijd zijn er veel verschillende spelmaterialen gevonden, hetgeen aangeeft dat niets standaard was en er door de eeuwen heen veel verschillende reglementen en spelvariaties werden gehanteerd.
Bij een specifiek type spel, dat we hier willen aanduiden als “grond biljarten”, werd gebruik gemaakt van een hoepel en een houten paal [deze had veel weg van een kegel maar stond steviger op de grond]. Er werd een punt gescoord voor iedere keer als de bal door de hoepel werd geslagen en vervolgens de paal geraakt werd, zonder dat deze omviel. Omdat het materiaal en vooral de bal verre van volmaakt waren, werd er flink tegenaan geslagen, immers de bal moest bijv. via twee ‘wanden’ door de hoepel heen en vervolgens weer via een wand naar de paal worden geslagen. De bal werd uit hout gesneden en kon dus de raarste bewegingen maken. Ergens in de 15e eeuw (1400-1500) koos iemand ervoor om een binnenshuis-variant uit te vinden, waarbij het spel eerst op de grond en na verloop op tafelhoogte werd gespeeld. Dit leidde tot het carambole en alle andere varianten zoals we die nu kennen. Van een vaste bezoeker van mijn website kreeg ik onderstaande foto toegezonden met de opmerking dat het hierboven beschreven “grond biljart” 100 procent lijkt op het in Limburg veel gespeelde beugelbiljart. Dat wordt zowel binnen als buiten gespeeld en in Roermond schijnt (bij café Mijnheerkens) nog zo’n baan in gebruik te zijn (zie onderstaande foto). Overigens is hier overduidelijk in beeld gebracht waarom het grond biljarten destijds naar binnen is verhuisd en waaraan wij het ontstaan van biljarten, zoals we het nu kennen, te danken hebben (lang leve ons weer)