Geld is van alle tijden. Als je geen geld hebt, dan kun je niks kopen en dat gold natuurlijk ook voor onze voorouders. Er werd betaald met muntbiljetten en later bankbiljetten en natuurlijk ook met munten. Onderstaand zie je afbeeldingen van het papiergeld door de jaren heen.
Er werd natuurlijk niet alleen met papier geld betaald, maar ook met munten van allerlei metalen (koper, zink, zilver, goud, enz) en in allerlei uitvoeringen (ronde, vierkante en zelfs met gaten er in). Er werd betaald met dukaten, oortjes, kromstaarten, duiten en penningen. Ook daarvan onderstaand een opsomming met afbeeldingen en jaartallen.
Het eerste Nederlandse papiergeld werd in 1574 gemaakt in Leiden, toen gedurende de Spaanse belegering papieren noodmunten van diverse waarden werden gemaakt.
In 1814 werd de Nederlandsche Bank opgericht en mensen konden goud en zilver inleveren en kregen daarvoor zogenaamde promesses als bewijs.
Muntbiljetten werden in Nederlnad geintroduceerd in 1846, bij de geldsanering die in die jaren plaatsvond onder Willem II. Alle oude munten, goud en zilver, werden ingetrokken en daarvoor kregen de mensen tijdelijk papiergeld terug. Dat papiergeld werd niet door De Nederlandsche Bank uitgegeven, maar door het Ministerie van Financiën. De waarde van dat nieuwe papiergeld werd op dat moment volledig gedekt door het ingenomen goud en zilver. In tegenstelling tot de biljetten van De Nederlandsche Bank. Het tijdelijke papiergeld werd daarom ‘muntbiljet‘ genoemd
Er waren twee uitgaven van muntbiljetten: die van 1846 bij het inleveren van het oudste zilvergeld en daarna in 1849, bij het intrekken van de gouden munten in 1850. Deze biljetten waren populair en vanaf 1852 werden verschillende keren nieuwe muntbiljetten uitgegeven, tot in 1903 de muntbiljetten werden ingetrokken en De Nederlandsche Bank een eigen bankbiljet van 10 gulden uitgaf (tot dan toe was de kleinste coupure 25 gulden geweest).
Bij aanvang van de Eerste Wereldoorlog werd het zilveren muntgeld op grote schaal gehamsterd en de regering werd gedwongen muntbiljetten uit te geven. Om niet te herinneren aan de muntbiljetten die juist tien jaar daarvoor eindelijk waren ingetrokken, werden zij zilverbons genoemd. Op de zilverbon stond ook de clausule dat de bon na aankondiging, dat wil zeggen op een niet nader te noemen tijdstip in de toekomst, weer terug inwisselbaar zou zijn tegen zilver. Ze werden uitgegeven in coupures van 1, 2½ en 5 gulden. De coupure van 5 gulden werd vrij snel weer uit roulatie genomen: een zilveren munt van 5 gulden had nooit bestaan en de mensen hadden daarom niet veel vertrouwen in deze coupure.
Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog werden opnieuw muntbiljetten geïntroduceerd, met een nominale waarde van 1 en 2½ gulden. Dit hield verband met de geldsanering, waardoor kleingeld, vooral het zilvergeld, werd opgepot. In 1949 werd een nieuwe serie muntbiljetten uitgegeven, toen duidelijk werd dat de muntbiljetten nog niet konden worden ingetrokken. Koningin Wilhelmina had inmiddels afstand gedaan van de troon, en de nieuwe muntbiljetten kregen dan ook de beeltenis van Juliana, die in 1948 als koningin was ingehuldigd.
.
Het papiergeld van onze voorouders:
.
.
Het muntgeld van onze voorouders
Als je vroeger 10 eieren en een brood wilde ruilen, dan deed je dat door er een gram goud of zilver voor terug te geven. Dat was gemakkelijk mee te nemen, maar men moest ook altijd een weegschaaltje met zich mee slepen om het juiste gewicht te bepalen. Al gauw ging men het goud en zilver omsmelten om er plakken of schijven van te maken en daar werd vervolgens een stempel in geslagen. Bij wijze van keurmerk, zodat anderen wisten wie het gewicht van de schijf had gecontroleerd en hoe zwaar deze was. Ziedaar het ontstaan van de eerste munten. Geef de mens gelegenheid en hij maakt er misbruik van en dat was ook hier het geval. Al gauw namen de overheden de verantwoording voor het wegen en slaan van de ‘munten’ op zich en dat doen ze in principe tot op de dag van vandaag nog steeds. Onderstaand treft u een overzicht aan van munten die in de afgelopen ±10 eeuwen in de lage landen werden gebruikt als betaalmiddel en die zo goed als zeker ook door onze voorouders zijn gebruikt om hun brood en eieren mee te betalen.
.
Gulden
De Nederlandse gulden bestaat al vanaf 1252. Toen werd hij florijn genoemd, naar de Florentijnse lelie in het wapen van de stad Florence, die op de munt was afgebeeld. In Florence werd namelijk de eerste belangrijke gouden munt uitgegeven, de gouden florijn. Dat verklaart ook de f en fl. die tot 2001 gebruikt werden om bedragen aan te geven.
De gouden vijfguldenmunt uit 1912 van koningin Wilhemina
Een drieguldenmunt uit 1820 met beeltenis van Koning Willem 1
Zinken oorlogsmunten
In de tweede wereldoorlog werden speciale zinken munten uitgegeven. Deze werden na verloop van tijd en vooral door het gebruik al gauw donker tot zwart van kleur. Opvallend is de vierkante vorm van de 5-cent-munt.
Dukaat
Naast guldens werden in de Nederlanden ook dukaten geslagen vanaf 1586. De dukaat was in principe een gouden munt van 3,5 gram en was ongeveer 5 gulden waard. Er zijn ook zilveren halve, hele en dubbele dukaten geslagen. De gouden dukaat is door de eeuwen heen steeds opnieuw geslagen en wordt zelfs in onze 21e eeuw nog gedrukt, maar is nu uiteraard geen wettig betaalmiddel meer. Ze vinden nog steeds gretig aftrek.
Ducaton (zilveren rijder)
De ducaton, dukaton, ducatone of ducatoon is een zilveren muntsoort, die gangbaar was in de 16e tot en met de 18e eeuw. De dukaton was het equivalent van de gouden dukaat.
Als gevolg van de aanval op de Republiek in 1672 door o.a.Frankrijk werd de Munt van Holland tijdelijk verplaatst naar Amsterdam.In tegenstelling tot Dordrecht was deze stad niet bezet door de vijand en was er voldoende edelmetaal beschikbaar. De stempel vervaardiging en muntslag is in deze periode vrij slordig,vermoedelijk a.g.v. minder kundig personeel.
Oord (oortje)
Een oord was een Nederlands koperen geldstuk ter waarde van twee duiten of 1/4e stuiver, ƒ 0,0125, dat verdween met de decimalisatie van het Nederlandse geldsysteem aan het begin van de 19e eeuw.
Duit
Een duit was een Nederlandse koperen munt van geringe waarde (1/8e stuiver) die vooral gebruikt werd in de 17e en 18e eeuw. De duit is afgeschaft met de decimalisatie van het Nederlandse geldsysteem in 1816.
Schelling
Een schelling is een oude zilveren Nederlandse munt die een waarde had van zes stuivers.
Reaal
Een reaal is een historische muntsoort, waarvan het soort metaal en het gewicht van land tot land en periode tot periode kon verschillen. De naam is via het Spaanse ‘real’ van het Latijn ‘regalis’, “koninklijke”, afgeleid. Van de zestiende tot in de achttiende eeuw circuleerden realen in Nederland.
Botje
Een bot(je) was een zilveren muntje dat gedurende de Middeleeuwen (tot ca. 1400) in verschillende gewesten in omloop was. Het had meestal de waarde van vier duiten of een halve stuiver, de helft van een ‘botdrager’, waarvan het een verkorting is. Deze is vernoemd naar de afbeelding op de voorkant. Dat was een gehelmde leeuw, die schertsend botdrager ‘manddrager’ genoemd werd, omdat de helm op een botte ‘mand leek.
Stuiver
Een stuiver is een voormalig Nederlands muntstuk met een waarde van 1/20 gulden. Deze waardeverhouding bestaat sinds de invoering van de carolusgulden en de stuiver door Keizer Karel V in 1521. De oudste bekende vermelding van de stuiver als muntstuk dateert echter van 1404. De stuiver was een belangrijke munt, omdat de waarde van veel oude munten bijna altijd in stuivers wordt aangegeven.
Daalder
Een daalder was 30 stuivers waard en de eerste werd vanaf 1538 geslagen en bleef in omloop tot 1847.
Na de decimalisatie van de Nederlandse munten aan het begin van de 19e eeuw was de daalder één gulden vijftig waard. De daalder was van af dat moment in Nederland geen munt meer, maar nog wel een rekeneenheid.
De rijksdaalder was een munt die oorspronkelijk 50 stuivers en vanaf 1807 twee gulden vijftig waard was.
.
Penning
Van de 16e tot de vroege 19e eeuw had een penning de waarde van 1/16 stuiver. Maar ook ver daarvóór werd de penning al gebruikt als betaalmiddel.
Bovenstaand overzichtje gaat misschien van de hak op de tak en is zeker niet compleet. Mocht ik een belangrijke munt hebben gemist, dan stel ik een berichtje daarover zeer op prijs: contactformulier.
Bijzondere munt van Karel V opgegraven in Grave.
Archeologen hebben in 2011 bij een opgraving in Grave een bijzondere penning gevonden. De munt was zo zeldzaam, dat zelfs het Geldmuseum in Utrecht er nog geen in de verzameling had. Op de munt is een portret van Karel V te zien. De penning is van Duitse oorsprong en komt uit 1520.
Keizer Karel V van het Heilige Roomse Rijk was vanaf 1506 landsheer van alle Nederlandse gewesten. Op het omschrift van de penning staat IMP CES CAROLVS V HISP A C VTIVSQ SICILIATE IERVSALE REX ARCHIDVX AVST PPP AVG, wat in het Nederlands vertaald “De heerser keizer Karel V koning van Spanje van beide Siciliën en van Jeruzalem aartshertog van Oostenrijk de godvruchtige de gelukkige de vermeerderaar” betekent. De penning werd gevonden bij archeologisch onderzoek naar aanleiding van nieuwbouwplannen voor het project ‘Hart van Grave’. Op de plek van het oude gemeentehuis in de middeleeuwse stad is nu een woon- en winkelgebied.
..
.
Noodgeld en noodmunten
In tijden van oorlog werd de vaak stagnerende geldomloop in stand gehouden door de uitgifte van zogenaamde noodmunten door de lokale overheid, particuliere instellingen en zelfs door individuele personen. De technische uitrusting ontbrak vaak, waardoor de uitvoering van noodgeld vaak minder goed was.
Hier enkele voorbeelden van noodgeld uit Nederland:
.
Historische Graafse rekenpenning
Met rekenpenningen werd vanaf de 12e eeuw tot de 16e eeuw in West-Europa gerekend op een rekenbord of rekendoek. Het rekenbord of -doek, waarbij op horizontale lijnen van verschillende waarde met penningen, steentjes of anderszins werd opgeteld, afgetrokken, vermenigvuldigd etc., bestond al bij de Romeinen maar was in de middeleeuwen buiten gebruik geraakt. De opbloeiende handel in Italië en Frankrijk zorgde voor hernieuwde introductie, waarbij het systeem rond 1600 in onbruik geraakte door de invoering van nieuwe rekenmethoden en pen en papier.
Rekenpenningen waren al vanaf het begin van decoratie voorzien. In de tweede helft van de 16e eeuw werd die decoratie vooral in de Nederlanden van politieke aard. Uiteindelijk was dat politieke karakter zo belangrijk dat het een van de redenen was dat ze nog werden geïntroduceerd lang nadat niet meer met rekenbord of rekendoek werd gerekend.
Onderstaand ziet u zo’n rekenpenning, geslagen te Dordrecht bij gelegenheid van de inname van Grave door Prins Maurits in 1602. We zien een gezicht op de stad Grave met het leger van Maurits op de voorgrond en Mendoza’s leger in het verschiet; Latijns omschrift HIC DEUS AURAICIS EREPTAM REDDIDIT URBEM 1602. Koper, 30 mm
.