In juni 1938 werd begonnen met de bouw van een kazerne ten zuiden van Grave. Gezien de toenemende dreiging door onze oosterburen werden op diverse plaatsen in het land (vooral daar waar grensbataljons waren gevestigd) dergelijke kazernes, naar een ontwerp van een zekere kapitein Boost, in ijltempo gebouwd. De kazerne van Grave werd echter veel groter dan nodig was voor het gebruikelijke ontwerp, omdat er twee bataljons moesten worden gehuisvest. Dit betekende zes legeringsgebouwen en bovendien nog een aanpassing van het hoofdgebouw. Normaal vormt het hoofdgebouw ook meteen de ingang van de kazerne. In Grave zou deze naast het hoofdgebouw komen te liggen.
Nog in dat zelfde jaar, terwijl de bouw nog in volle gang was, zou de kazerne zijn naam krijgen: Generaal de Bonskazerne. Een naam uit het roemruchte verleden van de Vesting Grave.
De geldelijke bijdrage die de gemeente Grave moest ophoesten voor de bouw betekende een rib uit het toch al arme lijf. Later zouden daar nog extra kosten bijkomen, omdat van de omliggende gemeenten oefenterreinen moesten worden gehuurd.
In het najaar van 1939 kwam de bouw gereed en in de tussentijd hadden steeds meer soldaten hun intrek genomen. Inmiddels was het echter ook duidelijk geworden dat de (tweede wereld-)oorlog steeds dichterbij kwam, hetgeen met het binnenvallen van de Duitsers op 10 mei 1940 zou worden bevestigd.
Toen de Graafse bevolking na de evacuatie terugkeerde naar Grave, zagen zij dat de Duitsers zich de voornaamste gebouwen hadden toegeëigend, hieronder dus ook de gloednieuwe Generaal de Bons kazerne. Tot aan de bevrijding van Grave op 17 september 1944 zouden er duitse soldaten gelegerd blijven. Duitse mannen en jongens werden er opgeleid om vervolgens rechtstreeks naar het front te worden gebracht.
Nadat de bezetters uit Grave waren verdreven of gevlucht, werden in de Generaal de Bonskazerne gealliëerde troepen gelegerd. Later zou generaal Crerar, die de Victory Campaign (bevrijding van de rest van Nederland en de opmars naar de Elbe) leidde, in de Generaal de Bonskazerne zijn hoofdkwartier vestigen, waar hij in april ’45 bezoek zou krijgen van Veldmaarschalk Montgomery. De capitulatie van Duitsland zou, zoals we nu weten, niet lang meer op zich laten wachten.
Generaal de Bons Kazerne in ansichtkaarten
Na de Tweede Wereldoorlog was de aanwezigheid van de kazerne en zijn al dan niet tijdelijke bewoners goed te merken in ’t Graafse. Wekelijks kon je een colonne trucks of tanks door en langs Grave zien en vooral horen denderen.
Ook de jeugd was content met de militaire aanwezigheid, al was het alleen maar om met een stel niets vermoedende soldaten het bij de jeugd favoriete (en nooit vervelende) spelletje “Petje Wippen” te beoefenen. Staande op ’t Pnem-schakelkastje rechts van het oude Iduna-gebouw kon je de baret van soldaten gemakkelijk afpakken en over de muur gooien. De keerzijde van dat spel was dat regelmatig kinderen door buren (en soms brandweer) uit bomen moesten worden bevrijd. Niet alle soldaten stelden het spelletje op prijs 🙂
Veel officieren, die voor langere tijd op de Generaal de Bonskazerne waren gelegerd, kochten of huurden huizen in Grave en omgeving. De nieuw aangelegde wijken zoals het “Rode en Blauwe Dorp” en “de Mars” werden in het begin overwegend door militairen en hun gezinnnen bewoond. Daarentegen zorgde de aanwezigheid van een grote kazerne ook voor werkgelegenheid voor de inwoners van Grave en omgeving.
Met het strijken van de vlag op 30 april 1997 verloor de Generaal de Bonskazerne, bijna 60 jaar na haar oprichting, de officiële status als kazerne. In juli van datzelfde jaar werd ’t voorstel om in de kazerne een Asielzoekerscentrum te vestigen bekrachtigd en zo’n twee maanden later namen de eerste 140 asielzoekers hun intrek in de gebouwen. Op 20 september 1997 werd het AZC officiëel geopend.
Heeft U aanvullingen of verhalen die zowel met de kazerne als met Grave te maken hebben, schroom dan niet en mail ze mij via het contactformulierl. Als ze de moeite waard zijn zal ik ze hier opnemen.
GENERAAL DE BONS, DE GRIJZE VERDEDIGER VAN GRAVE
Wie was Generaal de Bons?
Het is niet bij toeval, dat de infanterie-kazerne te Grave de naam van Generaal de Bons draagt. Want het was bij de verdediging van Grave in 1794, dat de hoogbejaarde generaal aan vele jongeren een schitterend voorbeeld gaf van moed en onverzettelijkheid. Laten wij het geschiedenisboek maar weer eens openslaan, en wel bij het jaartal 1794. Franse troepen, onder aanvoering van Pichegru, hadden de zuidelijke Nederlanden veroverd en drongen de noordelijke provincies binnen. Vele steden gaven zich zonder slag of stoot over, de burgers haalden zelfs de Fransen juichend in en dansten met hen om de vrijheidsboom. Een nieuwe, een betere tijd, zou aanbreken, een tijd van vrijheid, gelijkheid en broederschap zo dacht men. Helaas, ‘t liep op een teleurstelling uit, maar … dat is een ander verhaal.
Wij richten ditmaal ons zoeklicht op Grave, de vesting aan de Maas. In oktober 1794 werd zij door de Fransen ingesloten. Commandant was – al sedert jaren – generaal-majoor Andreas de Bons, Zwitser van geboorte, maar sedert zijn 17e jaar in Nederlandse krijgsdienst. In 1765 werd hij, in de rang van majoor, commandant van de vesting Grave. Hij klom daar in de nu volgende jaren op tot generaal-majoor en toen de Fransen ons land binnenrukten was hij, 74 jaar oud, nog steeds vestingcommandant. Reeds herhaaldelijk had hij de Stadhouder verzocht, om uit zijn functie ontheven te mogen worden en in zijn plaats een jongere officier te benoemen. Steeds was dit verzoek echter afgewezen. Alleen werd hem in 1794, enkele maanden voor het beleg zou beginnen, een hoofdofficier, majoor de Gros, toegevoegd, om hem in de bevelvoering ter zijde te staan. Blijkbaar konden noch de Stadhouder noch de Erfprins van Oranje, die het Staatse leger cornmandeerde, een geschikte opvolger voor generaal de Bons vinden, hoeveel moeite zij ook deden. Want ook zij hadden de vesting liever aan een jongere commandant toevertrouwd. Toen Grave volkomen was ingesloten, schreef de stadhou- der: ” Ik vrees, dat deze Stad slecht zal warden verdedigd.” De feiten zouden hem in het ongelijk stellen: de verdediging van Grave zou een der weinige lichtpunten worden in die rampspoedige winter van 1794/95. Op de 20e oktober 1794 sloten de Fransen Grave volledig in, maar zij vielen de stad nog niet aan, omdat zij eerst al hun krachten wilden concentreren op Nijmegen. Op 7 november 1794 echter, toen Nijmegen was gevallen, verscheen tegen het middaguur een parlementair voor de wallen van de stad, die haar namens de bevelvoerende Franse generaal Salme opeiste. Aan generaal de Bons werd 12 uur bedenktijd gegeven.
GEEN BEDENKTIJD NODIG
Maar de grijze generaal had nog geen 12 seconden nodig. Hij weigerde zelfs de parlementair te ontvangen en zond hem terug met het volgende laconieke brief je: “Generaal! De stad die mij is toevertrouwd is in goede staat van verdediging. Haar garnizoen is dapper. Ik hoop mij waardig te tonen, het aan te voeren”. Inderdaad beschikte generaal de Bons over een flinke legermacht, ter sterkte van ongeveer 1600 man, infanterie zowel als artillerie. Weliswaar had de legerleiding niet aan al zijn wensen kunnen voldoen, maar de vesting was, ook dank zij het harde werken van majoor de Gros, in behoorlijke staat van tegenweer gebracht.
Met het oog op de komende insluiting had men grote voedselvoorraden in de magazijnen doen opslaan en reeds op 30 oktober werd een lichte rantsoenering van brood, vlees, aardappeien, kaas, tabak, jenever(!) en bier ingevoerd. Enkele weken later moesten de rantsoenen kaas, bier, jenever en tabak worden verkleind. Zondag de 30e november werd het ernst met het beleg. Tot dat tijdstip had generaal de Bons het garnizoen wakker gehouden met het doen van kleine uitvallen, die vaak een goede buit levensmiddelen opleverden. De Fransen bepaalden zich tot het afslaan van deze aanvallen. Inmiddels groeven zij hun geschut in en op de laatste dag van november vielen de eerste projectielen binnen de stad.
EERST JENEVER DAN BLUSSEN
Meteen ontstond er brand. Maar bij het brandpiket ingedeelde burgers weigerden te blussen, indien zij niet, net als de militairen hun aandeel levensmiddeien en jenever zouden ontvangen. Generaal de Bons weigerde. Daarop bracht de burgerij, uit zelfbehoud geld bijeen, waarvoor jenever ten behoeve van de dorstige spuitgasten kon worden aangeschaft. Toen die heren dan eindelijk hun natje en droogje achter de kiezen hadden, stond er al een aardig stukje van de stad in vlammen. Een kazerne en het gouvernementshuis werden in de as gelegd. De hele nacht duurde het bombardement voort, pas de volgende morgen werd het gestaakt. Toen was er wel veel materiële schade aangericht maar er vielen slechts twee doden te betreuren: een soldaat en een burger. In de nu volgende dagen opende de vijand telkens tegen de avond het vuur op de stad, zonder dat de eigen artillerie daar veel tegenin kon brengen. Voortdurend braken er branden uit en tal van huizen werden totaal vernield. Een vijandelijke granaat, welke op het bastion met de merkwaardige naam ” Bek-af” viel, deed een munitieopslagplaats in de iucht vliegen. Niemand werd merkwaardigerwijs gewond en enkele minuten later lieten de vuurmonden van het bastion zich al weer hOren. In de nacht van 8 op 9 december werd het arsenaal in brand geschoten; gelukkig kon het vuur geblust worden. Een enkele maal slaagden onze artilleristen erin de vijandelijke artillerie het zwijgen op te ieggen, maar in het algemeen werd toch weinig schade aangericht. ‘t Was inmiddels bar koud geworden. De vorst viel vroeg in, dat jaar, en weldra moest regelmatig het ijs in de grachten worden gebroken om de vijand te verhinderen op deze wijze in de stad te komen.
TWEEDE VERZOEK AFGEWEZEN
In de middag van de 9e december kwam opnieuw een parlementair voor de wallen, ditmaal met een brief van de Franse opperbevelhebber Pichegru, bestemd voor generaal de Bons, waarin in zeer hoffelijke en waarderende termen opnieuw de overgave van de vesting werd geëist. Het garnizoen zou met wapens en bagage weg mogen trekken indien het beloofde, niet meer de wapens tegen Frankrijk op te nemen. Generaal de Bons bleek wederom geen seconde bedenktijd nodig te hebben. Hij antwoordde staandevoets: Generaal ! 1k hoop dat gij een te goede mening over mij en mijn garnizoen zult hebben om te geloven, dat een bombardement ons angst in zou boezemen en mij zou noodzaken een vesting op te geven, welke ik volgens mijn plicht en eer genoodzaakt ben tot het uiterste te behouden. Stelt U zelf in mijn plaats, generaal, en beoordeel dan of een man van eer in mijn geval andere voorwaarden kan aanvaarden dan die welke een goede verdediging hem kan verschaffen ’t. Op die dag werden in de gehele stad nog maar 31 onbeschadigde huizen geteld, terwiji de bij de burgerij aanwezige hoeveelheid levensmiddelen aanmerkelijk begon te verminderen. In verband daarmee vroeg de vroedschap aan generaal de Bons levensmiddelen uit het militaire magazijn ter beschikking te stellen. De vestingcommandant schreef onder het verzoekschrift: “Kan niet wel ingetreden worden, vermits het magazijn van levensmiddelen is ingericht geworden tot subsistentie van het garnizoen.” Enkele dagen later herhaalde de vroedschap haar verzoek en kreeg opnieuw een weigerend antwoord. Een derde verzoek bleef zelfs zonder antwoord. Volledigheidshalve dient hierbij vermeld te worden, dat generaal de Bons de ingezetenen te voren gewaarschuwd had en hun op het hart gedrukt , voor minstens twee maanden voedsel in huis te nemen. Intussen bleven de Fransen voor de stad, vooral ‘s nachts, beschieten, waardoor verscheidene grote branden ontstonden, welke zware schade aanrichtten. Waren er in het algemeen weinig doden te betreuren, het aantal zieken, zowel bij het garnizaen als onder de burgerij steeg onrustbarend. Alle ziekenverblijven waren overvol, en weldra waren er zelfs geen lakens, dekens en matrassen meer om de zieken op neer te leggen. Toen greep generaal de Bons krachtig in en liet bij de gegoede burgerij het nodige requireren. Ook gaf hij honderd gulden aan de kas van het ziekenhuis om een en ander aan te kopen.
STRENGE VORST
Steeds strenger heerste inmiddels de vorst. Op de 19e december vroeg men vrijwilligers uit de burgerij voor het openhakken van het ijs in de vestinggracht, maar slechts drie ingezetenen meldden zich aan. Toen werden soldaten tegen een extra-daggeld dag en nacht bij toerbeurt aan het werk gesteld. De volgende dag bood een deputatie van de burgerij generaal de Bons een verzoekschrift aan, in verband met het feit, dat die dag de termijn van 2 maanden , voor welke men levensmiddelen had moeten inslaan, was verstreken. Men smeekte hem met de vijand in onderhandeling te treden. De generaal nam het voor kennisgeving aan. De enige consessie die hij deed, was af en toe in de allerergste gevallen van nood, met wat levensmiddelen te helpen. Dag in, dag uit, bombardeerden de Fransen de stad. Honderd a tweehonderd projectielen vielen elke dag binnen de wallen en richtten daar meestal grote schade aan. Maar het brandpiket, had langzamerhand zoveel vaardigheid gekregen in het blussen, dat elke brand in de kiem kon warden gesmoord. De burgerij zag echter geen uitkomst meer. In de morgen van de 22e december ontdekte de schildwacht aan de Maaspoort tussen de ijsschotsen van de Maas drie flessen, waarin kennelijk iets verstopt was. Hij viste ze op en het bleek dat ze alle drie een briefje bevatte namens de burgerij van Grave, waarin aan de Fransen een parlementair werd gevraagd am opnieuw de stad op te eisen. In het briefje je werd beloofd dat de stad zou worden overgegeven. Generaal de Bons beloonde de oplettendheid van de wacht met een gulden voor elke man.
KRIJGSRAAD
Toch begreep de generaal wel, dat de dagen van de vesting langzamerhand geteld waren. Hij riep op 23 december de krijgsraad bijeen. Toen bleek, dat er nog maar voor een paar dagen brood en vlees aanwezig was. De andere levensmiddelen waren verbruikt. Van de bezetting waren 260 man ziek of gewond, het artilleriemateriaal vrijwel vernield en de kanonniers uitgeput van vermoeienis. De stad was nauwelijks meer dan een puinhoop. De strenge koude maakte bovendien het steeds openhouden van de grachten en de Maas onmogelijk. Besloten werd een officier, luitenant Fischer, naar de stadhouder te ‘s-Gravenhage te zenden om verslag uit te brengen. Maar de Fransen gaven daartoe geen vergunning. Wel staakten zij tijdelijk het vuur. Opnieuw belegde generaal de Bons een vergadering met de krijgsraad en wel op 2e kerstdag, des morgens te 9 uur. Nu ontwierp men de voorwaarden voor een eervolle capitulatie, waarmee des middags twee officieren zich naar de bevelvoerende Franse generaal Salme begaven. Deze stelde zich op zijn beurt met de opperbevelhebber, generaal Pichegru, in verbinding. In de nacht van 26 op 27 december ontving generaal de Bons de capitulatie-eisen van de vijand. Zouden ze niet worden ingewilligd, dan zou het bombardement der stad om 12 uur des middags worden hervat. Artikel 1 van het te sluiten verdrag bepaalde, dat het garnizoen als krijgsgevangenen naar Frankrijk zou worden afgevoerd. Generaal de Bons probeerde nog deze bepaling te laten verzachten, maar generaal Salme hield voet bij stuk. De volgende morgen, 27 december 1794, besloot de krijgsraad de voorwaarden te aanvaarden en de vesting aver te geven. Een hernieuwde poging van generaal de Bons om de bepaling inzake het krijgsgevangenschap te doen vervallen, werd pertinent door Pichegru afgewezen.
DEGENS TERUGGEGEVEN
Zo trekken dan in de morgen van de 30e december de Nederlandse troepen, de 75 jarige generaal De Bons aan het hoofd, de Hampoort uit. Vier Franse bataljons stonden buiten langs de toegangsweg. De Bons liet zijn mannen halt houden en de geweren presenteren. Daarna bood hij generaal Salme zijn degen aan, maar deze gaf hem het wapen met een hoofs gebaar terug, de wens uitsprekend dat de generaal het nog lange jaren met ere zou mogen dragen. Ook de overige officieren mochten hun degen behouden en werden des avonds door hun Franse wapenbroeders op een smakelijke maaltijd onthaald. Allen werden daarna naar Frankrijk gevoerd, met uitzondering van generaal de Bons, aan wien Pichegru toestond, zich naar ‘s-Gravenhage te begeven. Op 3 januari 1795 ontvangt stadhouder Willem V hem in audiëntie om hem zijn grote tevredenheid te betuigen over zijn optreden in Grave. De Erfprins van Oranje, opperbevelhebber van het Staatse leger, schreef hem enkele dagen later een brief, waarin deze constateerde dat het nimmer aflatende vijandelijke artillerievuur, dat zo’n enorme schade had aangericht, nochtans het garnizoen der vesting niet heeft overgehaald “dezelve eerder te cedeerd dan na zig van derselve plicht en na de meeste dapperheid tot op het uiterste gekweeten te hebben.”
Ook de Algemene Staten stelden in haar zitting van 27 januari 1795 met alle waardering vast ” het manmoedig gedrag bij het verdedigen van de gemelde vesting door den genoemde generaal-majoor en onderhebbend garnisoen, gedurende het gantsche beleg gehouden”.
Generaal de Bons vestigde zich als ambteloos burger in Nijmegen, en overleed in Hemmen (Heumen?) op 15 november 1800 in de leeftijd van 81 jaren. Op 19 november daaropvolgend werd hij begraven in de Stevenskerk te Nijmegen. In de annalen van het Nederlandse leger zal hij blijven voortleven als een man die op hoge leeftijd onder de moeilijkste omstandigheden zijn plicht als militair wist te vervullen.
Bron: F.H.A. Sabron. “De oorlog van 1794-’95” deel II. Drukkerij Broes Breda.