500 hPa bodemdrukkaarten
voor de komende 16 dagen (GFS model)
De belangrijkste weerkaart is de kaart waarop de luchtdruk op zeeniveau wordt aangegeven. Voordat ik begin met mijn uitleg over deze kaart eerst even dit; het is heel belangrijk om te weten hoe oud een weerkaart is en voor welk tijdstip deze geldig is. Linksboven de kaart staan de datum en het tijdstip vermeld waarop de gegevens waarop de kaart is gebaseerd zijn ingevoerd in de computer. Rechtsboven staan de datum en het tijdstip waarvoor de weergave op de kaart geldt. De tijden zijn gestandaardiseerd op de Greenwhich-time (UTC). Dat wil zeggen dat een kaart die de situatie om 12:00 uur weergeeft voor Nederland de situatie om 13:00 uur weergeeft. U moet bij de boven de kaarten vermelde tijdstippen dus altijd een (bij zomertijd 2) uur optellen. Dit is vooral belangrijk bij bijvoorbeeld de neerslagverwachting.
De meest gangbare weerkaart is die waarop de luchtdruk op zeeniveau wordt weergegeven. Op deze kaart zijn de posities van de verschillende hoge- en lagedrukgebieden te zien. Gebieden met gelijke luchtdruk worden verbonden doormiddel van lijnen, de zogenaamde isobaren. Bij deze isobaren wordt een getal vermeld. Dit getal staat voor de luchtdruk die deze lijn aangeeft. Stel dat Nederland grofweg ligt tussen de lijnen die 1000 en 1005 hectopascal aangeven, dan zal de luchtdruk die in Nederland wordt gemeten zich dus tussen deze twee waarden bevinden.
Het belangrijkste weersystemen op deze kaart van Europa zijn de lage- en hogedrukgebieden. Om een lagedrukgebied waait de wind tegen de klok in en om een hogedrukgebied juist met de klok mee. De afstand tussen de verschillende isobaren bepaalt de hoeveelheid wind die op een gegeven plaats staat; des te kleiner de afstand tussen de isobaren, des te meer wind. Een opmerking is wel noodzakelijk; boven land wordt de stroming door wrijving behoorlijk afgeremd en zal het dus minder hard waaien dan aan/op zee, ook al liggen de isobaren even dicht bij elkaar.
Over het algemeen is het zo dat lagedrukgebieden voor slecht weer en hogedrukgebieden voor mooi weer zorgen. Zo zal een hogedrukgebied ten noordoosten van Nederland ’s (Scandinavië) zomers voor relatief warm zomerweer met oostenwinden zorgen en ’s winters voor mooi, maar veelal koud, winterweer met ook nu weer oostenwinden. Bevindt het hogedrukgebied zich ten zuiden van Nederland en bevindt er zich een lagedrukgebied of depressie ten noordwesten van Nederland dan hebben we vaak te maken met typisch Nederlands weer; zuidwestenwinden, af en toe regen en veelal bewolkt. Hogedrukgebieden brengen niet altijd mooi weer; als ze bijvoorbeeld boven de Britse eilanden blijven ‘plakken’ voeren ze vaak met een noordwestelijke stroming wolkenvelden aan. Dit kan, vooral in de vroege lente, late herfst en winter (als de zon weinig kracht heeft en de wolken niet kan oplossen), dagenlang grijs en miezerig weer veroorzaken.
Hogedrukgebieden brengen dus niet altijd mooi weer. Een lagedrukgebied dat zich in de buurt van Nederland bevindt hoeft ook niet altijd slecht weer op te leveren. Het zijn vaak de storingen of fronten die bepalen of ons veel wolken of regen ten deel vallen. Deze storingen ontstaan op de grenzen van verschillende luchtsoorten. Een warmtefront markeert de grens tussen koele lucht voor en warme lucht achter het front. Bij een koufront is dit, u raadt het al, precies andersom. Misschien dat u ook de term occlusiefront kent. In zo’n geval wordt het warmtefront ingehaald door het sneller voortbewegende koufront. De lucht achter een occlusiefront is warmer of kouder dan die ervoor, dat hangt ervan af welk front er ‘sterker’ was.
Bron kaarten: Wetterzentrale
Bron tekst: afkomstig uit ’n artikel van Jaap-Jan Schavemaker